ECLI:NL:HR:2009:BG6144

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01886/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gevaar op de weg veroorzaakt door rijgedrag van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1984, was aangeklaagd voor het veroorzaken van gevaar op de weg door zijn rijgedrag op 15 september 2005 in Maasdijk. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van een personenauto slingerde van links naar rechts en tegen stoepranden aanreed, waardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt. De verdachte stelde dat het gevaar niet door zijn rijgedrag was veroorzaakt, maar dat dit eerder had plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelde dat het middel faalde bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het Hof had terecht vastgesteld dat er ander verkeer ter plaatse was ten tijde van het bewezenverklaarde rijgedrag, wat voldoende was om de bewezenverklaring te ondersteunen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij de Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke grondslag bij het beoordelen van rijgedrag en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

20 januari 2009
Strafkamer
nr. 01886/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 december 2006, nummer 22/003895-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wondende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 4 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 15 september 2005 te Maasdijk, gemeente Westland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de openbare weg,
- slingerde van links naar rechts en
- tegen stoepranden aanreed
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 15 september, 2005, omstreeks 07.30 uur, stonden wij, op de openbare weg, de Van den Rijnstraat te Maasland.
Wij stonden daar de personenauto, merk Honda, type Civic, gekentekend [AA-00-BB], af te posten.
Dit voertuig stond op naam van:
[Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats].
Wij zagen, omstreeks 07.40 uur, dat er een personenauto van het merk Peugeot type 205 aan kwam rijden. Wij zagen dat zich in deze personenauto drie mannen bevonden. Een van deze personen herkenden wij als zijnde de eerder genoemde kentekenhouder van de Honda Civic: [verdachte]. Wij zagen dat [verdachte] uit de Peugeot 205 stapte en naar de Honda Civic toe liep. Wij zagen verder dat [verdachte] met een sleutel de bestuurdersdeur van de Honda Civic opende en achter het stuur ging zitten. Hierop zagen en hoorden wij dat [verdachte] de motor van de auto startte. Wij zagen dat [verdachte] het parkeervak uit reed. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 1], teneinde de doorgang te belemmeren het dienstmotorvoertuig dwars op de weg gezet. De eerder genoemde Honda Civic kwam vervolgens op ongeveer een meter van ons dienstmotorvoertuig tot stilstand. Vervolgens ben ik verbalisant, [verbalisant 2], uit het dienstmotorvoertuig gestapt en in de richting van de Honda Civic gerend teneinde [verdachte] aan te houden. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag vervolgens dat [verdachte] mij op dat moment recht in mijn ogen aan keek. Wij, verbalisanten, zagen en hoorden dat [verdachte] sterk accelererend en met een hoog toerental achteruit weg reed te Maasdijk, gemeente Westland. Wij zagen verder dat [verdachte] terwijl hij achteruit reed verschillende malen met zijn achterwielen tegen stoepranden aan reed. Verder zagen wij dat [verdachte] van links naar rechts over de weg slingerde. Wij hoorden en zagen dat de verdachte tot aan de Nassaustraat achteruit bleef rijden met een hoog toerental. Wij zagen dat de personenauto vervolgens met doorslippende banden en sterk accelererend optrok in de richting van de Korte Kruisweg. Wij hebben de achtervolging voortgezet. Wij reden op dat moment op ongeveer 30 meter afstand van de eerder genoemde Honda Civic. Wij zagen dat de personenauto de Korte Kruisweg op reed. Wij hoorden een luide knal en zagen dat de personenauto tot stilstand kwam tegen een aldaar geparkeerd staande auto. Wij zagen dat [verdachte] uit de personenauto stapte en wegrende."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op 15 september 2005, omstreeks 07.45 uur, ben ik getuige geweest van een bijna aanrijding, waarbij mijn vriendin, genaamd [betrokkene 1], bijna onder een auto terecht was gekomen. In Maasdijk reed ik samen met [betrokkene 1] over de Korte Kruisweg. Wij wilden de kruising oversteken toen wij van achteren een luid getoeter van een auto hoorden die met hoge snelheid ons naderde. [Betrokkene 1] probeerde achter mij te komen om de auto er langs te kunnen laten. Toen kwam de auto langs [betrokkene 1] en mij. Ik kon [betrokkene 1] nog net wegtrekken. De auto scheurde langs [betrokkene 1] en mij. De auto probeerde te remmen. Ik zag dat de auto begon te slippen. Vervolgens gleed de auto over de vluchtheuvel en gleed verder over de kruising. Ik zag dat de auto vervolgens door gleed naar een geparkeerd staande grijze auto. Daar kwam die auto tot stilstand. Ik zag dat de man in de auto uitstapte en hard wegliep."
2.4. Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het betoogt dat het uit de inhoud van bewijsmiddel 9, hiervoor weergegeven onder 2.3 sub b, blijkende gevaar voor in de desbetreffende verklaring genoemde [betrokkene 1] niet is veroorzaakt door het rijgedrag van de verdachte, zoals dat is bewezenverklaard. Dat rijgedrag zou daaraan voorafgaand hebben plaatsgevonden. Het Hof heeft aan dat bewijsmiddel evenwel kennelijk niet meer ontleend dan het gegeven dat zich ten tijde van het bewezenverklaarde rijgedrag ander verkeer ter plaatse bevond.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 januari 2009.