2.2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2007 aan de hand van een pleitnota die zich bij de stukken bevindt -kort gezegd- aangevoerd dat de verdachte voor het onderhavige strafbare feit reeds is berecht, zodat het openbaar ministerie ingevolge artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht niet ontvankelijk in zijn vervolging dient te worden verklaard. Hoewel de officier van justitie de pleegdatum in de tenlastelegging die aan de orde was op de zitting van 8 november 2002 niet heeft gewijzigd, blijkt uit de gang van zaken met betrekking tot de wijziging van de hoeveelheid harddrugs dat hij beoogd heeft het op 10 oktober 2002 gepleegde feit ten laste te leggen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken van het strafdossier - waaronder een dossier van de rechtbank te Amsterdam in de strafzaak van verdachte met parketnummer 13/021961-02 - blijkt onder meer het volgende.
Verdachte staat in de onderhavige zaak terecht voor het op 10 oktober 2002 aanwezig hebben van zes bolletjes (0,77 gram) heroïne en negen bolletjes (0,94 gram) cocaïne, welke hoeveelheden overeenkomen met een deskundigenrapport van drs. Jellema van 15 oktober 2002, betrekking hebbend op op 11 oktober 2002 op het politielaboratorium ontvangen onderzoeksmateriaal (hierna: het Jellemarapport).
In de strafzaak met parketnummer 13/021961-02 is verdachte eveneens vervolgd voor (onder meer) het aanwezig hebben van verdovende middelen, te weten - gelet op het in die zaak opgemaakt proces-verbaal met nummer 2002285963-1 van de verbalisant [verbalisant 1], gedateerd 2 november 2002 - het op 2 november 2002 aanwezig hebben van 15 bolletjes cocaïne en 10 bolletjes heroïne, zoals aanvankelijk ook door de officier van justitie in die zaak ten laste gelegd.
Deze tenlastelegging is evenwel op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van de politierechter gewijzigd in die zin dat daarin (alsnog) de verdovende middelen uit het Jellemarapport (zes bolletjes (0,77 gram) heroïne en negen bolletjes (0,94 gram) cocaïne) zijn opgenomen. Van genoemd rapport bevindt zich een kopie in het dossier van de strafzaak met parketnummer 13/021961-02.
Verdachte is op 8 november 2002 door de politierechter in die zaak vrijgesproken van het tenlastegelegde Opiumwetdelict.
Gelet op het feit dat het Jellemarapport al is opgemaakt op 15 oktober 2002 en betrekking heeft op op 11 oktober 2002 ontvangen onderzoeksmateriaal, kan genoemde kopie -die kennelijk ten grondslag heeft gelegen aan de wijziging tenlastelegging in de strafzaak met parketnummer 13/021961-02 - naar 's hofs oordeel niet anders dan bij vergissing in het dossier van die zaak terecht zijn gekomen, nu het in die zaak immers gaat om een op 2 november 2002 gepleegd feit.
Het hof wordt nog gesterkt in deze overtuiging nu zich in het dossier van die strafzaak eveneens een - kennelijk nadien toegevoegd - origineel rapport van drs. Jellema van 6 november 2002 bevindt, waarin melding wordt gemaakt van op 4 november 2002 op het politielaboratorium ontvangen onderzoeksmateriaal, bestaande uit 10 bolletjes cocaïne en 15 bolletjes heroïne.
Dat de officier van justitie met bedoelde wijziging op de zitting van 8 november 2002 de berechting heeft beoogd van het feit van 10 oktober 2002 en niet van 2 november 2002 is naar het oordeel van het hof niet gebleken.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van dubbele berechting in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer van de raadsman wordt verworpen."