ECLI:NL:HR:2009:BG5568

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10416
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plakverbod en de kwalificatie van een bouwschutting als onroerende zaak onder de APV Eindhoven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het aanplakken van posters op een bouwschutting zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende, wat in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Eindhoven. Het Hof had geoordeeld dat de bouwschutting als een onroerende zaak moest worden aangemerkt, ondanks dat deze civielrechtelijk als een roerende zaak kon worden beschouwd. De verdachte stelde dat de schutting een tijdelijk bouwsel was en daarom niet als onroerende zaak kon worden gekwalificeerd. De raadsman voerde aan dat de beplakking door de verdachte niet had plaatsgevonden op een onroerende zaak, maar het Hof verwierp dit verweer. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de bouwschutting, ondanks de tijdelijke aard, als onroerende zaak moest worden aangemerkt onder de APV. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

3 februari 2009
Strafkamer
Nr. 07/10416
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 maart 2007, nummer 20/002525-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. Hoekstra, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping van een gevoerd verweer.
2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij:
"op of omstreeks 30 juni 2005 in de gemeente Eindhoven, zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende, op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar was, een bouwschutting op/aan de Emmasingel, althans een weg, (een) aanplakbiljet(ten) en/of ander(e) geschrift(en) en/of afbeelding(en) heeft aangeplakt en/of op andere wijze heeft aangebracht."
2.2.2. Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat hij:
"op 30 juni 2005 in de gemeente Eindhoven, zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende, op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar was, een bouwschutting aan de Emmasingel, aanplakbiljet heeft aangeplakt."
2.3.1. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd:
"Duidelijk is dat de cliënt géén van de desbetreffende posters op de openbare weg zelf heeft geplakt of daarop op andere wijze heeft aangebracht. Dit blijkt ook niet uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1]. Resteert de vraag of de bouwschutting waarop cliënt posters heeft geplakt een (vanaf de weg zichtbare) onroerende zaak betreft. Dit is niet het geval; op grond van artikel 3:3 BW zijn onroerend, voor zover hier van belang, gebouwen en werken die, rechtstreeks of door vereniging met andere gebouwen of werken, duurzaam met de grond zijn verenigd. Een gebouw of werk is duurzaam met de grond verenigd indien het bouwsel, mede gelet op de bedoeling van de bouwer, naar haar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.
De bedoeling van de bouwschutting is het afsluiten van de bouwplaats voor het publiek zolang de werkzaamheden voortduren. Een bouwschutting is derhalve per definitie een tijdelijk bouwsel en derhalve niet naar haar aard en inrichting bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. De bouwschutting betreft derhalve niet een onroerende zaak.
De beplakking door cliënt heeft derhalve niet plaatsgevonden op een onroerende zaak. Cliënt wijst Uw Gerechtshof in dat verband naar een vergelijkbare zaak bij het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte in die zaak had een gemeentelijke afvalbak beplakt, op grond waarvan hem overtreding van artikel 56 lid 1 aanhef en sub b van de APV van de gemeente Groningen ten laste werd gelegd. Deze bepaling luidt als volgt:
"Het is verboden, op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak, dat vanaf de weg zichtbaar is: (...)
b. een aanplakbiljet of een ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of op andere wijze aan te brengen ofte doen aanbrengen. (...)"
Het Gerechtshof Leeuwarden oordeelde met haar arrest van 28 mei 2004, dat in kopie aan deze pleitaantekeningen is gehecht, dat "(...) noch uit de stukken, noch uit het verhandelde ter terechtzitting van het hof duidelijk [is] geworden of er in casu sprake is van een afvalbak die als onroerend goed is te duiden. (...)"
Op grond daarvan kwam het Gerechtshof tot een vrijspraak van verdachte.
Gezien het voorgaande concludeert cliënt primair dat Uw Gerechthof het vonnis van de kantonrechter van 23 juni 2006 dient te vernietigen en hem dient vrij te spreken van het telastegelegde feit."
2.3.2. Het Hof heeft daaromtrent het volgende overwogen en beslist:
"De raadsman heeft ter terechtzitting, kort samengevat, naar voren gebracht dat een bouwschutting een tijdelijk bouwsel is en derhalve niet naar haar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatste te blijven en derhalve niet een onroerende zaak betreft.
Het verweer van de raadsman dat de beplakking van posters door verdachte niet heeft plaatsgevonden op een onroerende zaak wordt verworpen aangezien zo al sprake is van tijdelijkheid van de schutting dit in onderhavig geval daar niet aan afdoet. Een schutting om een bouwtraject is een onroerende zaak volgens de Algemene plaatselijke verordening."
2.4. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 2.4.2, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening Eindhoven 2004. Die bepaling luidde toen als volgt:
"Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:
a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b. (...)."
2.5. Art. 2.4.2, dat voorzien is van het opschrift "Plakken en kladden", is geplaatst in afdeling 4 "Maatregelen tegen overlast en baldadigheid" van hoofdstuk 2 "Openbare orde". Mede gelet op het daaruit blijkende doel van de bepaling heeft het Hof terecht geoordeeld dat de onderhavige bouwschutting moet worden aangemerkt als een onroerende zaak in de zin van voormelde APV-bepaling en dat de door de raadsman gestelde omstandigheid dat de schutting als tijdelijk bouwsel civielrechtelijk bezien op grond van art. 3:3 BW een roerende zaak is, daaraan niet afdoet.
2.6. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 3 februari 2009.