ECLI:NL:HR:2009:BG5048

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04437
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke machtiging en eisen aan behandelingsplan in het kader van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht, die op 25 juli 2008 een verzoek indiende tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging voor een betrokkene, die onder behandeling stond. De rechtbank heeft de betrokkene op 19 augustus 2008 gehoord en na ontvangst van een geactualiseerd behandelingsplan op 8 september 2008, heeft zij op 15 september 2008 de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden, onder bepaalde voorwaarden. De betrokkene heeft echter beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de eisen die aan een behandelingsplan worden gesteld, zoals vastgelegd in artikel 14a van de Wet Bopz, onder de loep genomen. De rechtbank had vastgesteld dat het behandelingsplan was opgesteld na overleg met de betrokkene, maar er waren twijfels over de naleving van de voorwaarden. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank zelfstandig had moeten onderzoeken of redelijkerwijs kon worden aangenomen dat de betrokkene de voorwaarden zou naleven, ook al was er geen overeenstemming over het behandelingsplan. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank voldoende gemotiveerd had vastgesteld dat de betrokkene, ondanks zijn bezwaren, tot op heden had meegewerkt aan zijn behandeling en dat er geen aanwijzingen waren dat hij de voorwaarden niet zou naleven.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig opgesteld behandelingsplan en de rol van de rechter in het beoordelen van de naleving van voorwaarden in het kader van voorwaardelijke machtigingen.

Uitspraak

16 januari 2009
Eerste Kamer
08/04437
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Utrecht heeft op 25 juli 2008, onder overlegging van een ondertekende geneeskundige verklaring en een behandelingsplan, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging.
De rechtbank heeft betrokkene, bijgestaan door zijn raadsvrouw, alsmede een tolk in de taal Farsi en een ambulant verpleegkundige, op 19 augustus 2008 gehoord. Na ontvangst door de rechtbank van een geactualiseerd behandelingsplan d.d. 25 augustus 2008 is op 8 september 2008 de mondelinge behandeling voortgezet, waarbij de bij de eerste behandeling aanwezige personen zijn verschenen, alsmede [betrokkene 1], psychiater. De rechtbank heeft bij beschikking van 15 september 2008 de verzochte machtiging verleend voor de duur van 6 maanden, ingaande op 15 september 2008 en eindigende op 15 maart 2009 onder de voorwaarde dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan van 25 augustus 2008.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, waarbij zij een voorwaardelijke machtiging heeft verleend, met betrekking tot het behandelingsplan en de vraag of betrokkene de daarin opgenomen voorwaarden zal naleven, het volgende overwogen:
"De rechtbank heeft vastgesteld dat het overgelegde, op 25 augustus 2008 gedateerde, behandelingsplan is opgesteld door de behandelaar na overleg met de betrokkene. Het behandelingsplan vermeldt een voorstel voor de aan de voorwaardelijke machtiging te verbinden voorwaarden, te weten dat hij zich onder behandeling stelt van de behandelaar, overeenkomstig het behandelingsplan en met inachtneming van de volgende, ter zitting nader toegelichte, voorwaarden:
- betrokkene zal zich houden aan zijn medicatievoorschrift,
- betrokkene zal de bezoek- en controleafspraken met zijn psychiater en sturend behandelaar nakomen,
- betrokkene zal, indien zijn behandelend psychiater of sturend behandelaar dit nodig acht, meewerken aan spiegelbepalingen in het bloed van de gebruikte medicatie, ter controle van de medicatie inname, en meewerken aan screening van urine en/of bloed op drugsgebruik.
- betrokkene zal minderen met het gebruik van cannabis.
Het behandelingsplan vermeldt dat betrokkene accoord is gegaan met deze voorwaarden en deze heeft ondertekend, maar dit is niet gebleken.
In tegendeel, uit het behandelingsplan en wat er ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat betrokkene zich niet [kan] vinden in het medicatievoorschrift. Kennelijk is in het behandelingsplan bedoeld dat, op grond van het feit dat betrokkene zich in het kader van het voorwaardelijk ontslag uit de bij beschikking van 29 februari 2008 verleende voorlopige rechterlijke machtiging heeft gehouden aan de daaraan gestelde, gelijkluidende, voorwaarden, redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarde dat hij zich overeenkomstig het overgelegde behandelingsplan onder behandeling stelt, ook zal naleven.
De rechtbank neemt in overweging dat, hoewel betrokkene aangeeft dat behandeling niet meer nodig is en dat hij geen medicatie meer wil gebruiken, hij toch, weliswaar onder protest, tot op heden steeds heeft meegewerkt aan zijn behandeling, en in dat kader ook enkele malen aan het toedienen van de depotmedicatie, en bovendien heeft voldaan aan de overige voorgestelde voorwaarden. Omdat er geen aanwijzingen zijn van het tegendeel, is daarom redelijkerwijs aan te nemen dat betrokkene de voorwaarden ook in het kader van de onderhavige voorwaardelijke machtiging zal naleven."
3.2 Onderdeel 1 van het middel betoogt, samengevat, het volgende. De rechtbank heeft miskend dat art. 14a lid 5 Wet Bopz, zoals dat luidt sinds 1 juni 2008, voorschrijft dat de rechter een voorwaardelijke machtiging slechts verleent indien een behandelingsplan wordt overgelegd dat na overleg met de betrokkene door de psychiater die verantwoordelijk zal zijn voor de behandeling (de behandelaar) is opgesteld, en dat aan het behandelingsplan een passage wordt toegevoegd waaruit blijkt dat het overleg tot overeenstemming heeft geleid of, indien zulks niet het geval is, op welke grond de behandelaar tot het oordeel komt dat redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarde, bedoeld in artikel 14a
lid 6, zal naleven. De ratio van die bepaling is dat de terzake deskundige behandelaar (in de context van deze bepaling de behandelend psychiater) omtrent de voorwaarden van de behandeling tot overeenstemming komt met de betrokkene, en dat indien die overeenstemming niet tot stand komt de behandelend psychiater vanuit zijn deskundigheid in het behandelingsplan aangeeft waarom redelijkerwijs is aan te nemen dat de betrokkene de in de bepaling bedoelde voorwaarden zal naleven. Indien, zoals in dit geval, weliswaar in het behandelingsplan enerzijds staat vermeld dat de betrokkene akkoord is met de voorwaarden en deze heeft ondertekend (maar van ondertekening niet blijkt), maar anderzijds in datzelfde behandelingsplan staat dat van overeenstemming geen sprake is, voldoet het behandelingsplan niet aan de wettelijke eisen indien daaruit niet blijkt op welke grond de behandelaar tot het oordeel is gekomen dat redelijkerwijs is aan te nemen dat de betrokkene de bedoelde voorwaarden zal naleven.
Onderdeel 2 betoogt, samengevat, dat het gebrek niet kan worden geheeld door de verklaringen die de behandelend psychiater ter zitting van 8 september 2008 heeft afgelegd, omdat de behandelend psychiater die het behandelingsplan heeft opgesteld op die zitting niet aanwezig was.
3.3 De beide onderdelen falen omdat zij berusten op een onjuiste rechtsopvatting. Indien zich niet het geval voordoet dat de betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden, houdt lid 8 van art. 14a in dat de rechter de voorwaardelijke machtiging slechts verleent indien redelijkerwijs is aan te nemen dat de betrokkene de voorwaarden zal naleven. Hieruit blijkt, mede in het licht van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.9 en 2.10 aangehaalde passages uit de wetsgeschiedenis, dat het uiteindelijk de rechter is die beslist of redelijkerwijs is aan te nemen dat de betrokkene de voorwaarden zal naleven. Voor het oordeel of dit het geval is, zal uiteraard in de eerste plaats van gewicht zijn hetgeen daaromtrent uit het behandelingsplan blijkt en met name de daarin op grond van art. 14a lid 5 op te nemen passage waaruit blijkt - bij ontbreken van overeenstemming met de betrokkene - op welke grond de behandelaar tot het oordeel is gekomen dat redelijkerwijs is aan te nemen dat de betrokkene de voorwaarden zal naleven.
Echter, het ontbreken van een dergelijke passage in het behandelingsplan staat er niet aan in de weg dat de rechter, zoals lid 8 van art. 14a meebrengt, zelfstandig onderzoekt of redelijkerwijs is aan te nemen dat de betrokkene de voorwaarden zal naleven. De rechter zal daarbij - uiteraard met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor - alle terzake dienende gegevens die hem bij de behandeling van het verzoek ter kennis zijn gekomen, kunnen en moeten betrekken, dus ook zodanige gegevens in verklaringen van anderen dan de behandelaar die het behandelingsplan heeft opgesteld.
Dienovereenkomstig heeft de rechtbank, zoals uit de bestreden overwegingen blijkt, dat onderzoek verricht. Haar op grond daarvan gegeven beslissing getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is alleszins voldoende gemotiveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 16 januari 2009.