ECLI:NL:HR:2009:BG4806

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43936
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwerkende kracht van de afschaffing van lokale lastenvermindering in de onroerende-zaakbelastingen

In deze zaak gaat het om de terugwerkende kracht van de afschaffing van de lokale lastenvermindering in de onroerende-zaakbelastingen, die per 1 januari 2005 is ingegaan. De belanghebbende, een belastingplichtige, had een aanslag in de onroerendezaakbelastingen ontvangen van de gemeente Olst-Wijhe voor het jaar 2005. Na bezwaar en een ongegrond verklaard beroep bij de Rechtbank, heeft het Gerechtshof te Arnhem de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de aanslag verminderd. Het College van burgemeester en wethouders heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft op 24 april 2009 uitspraak gedaan. De Advocaat-Generaal had eerder geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De Hoge Raad oordeelde dat de afschaffing van de lokale lastenvermindering voldoende voorzienbaar was voor de belastingplichtigen, waardoor de terugwerkende kracht niet in strijd was met de rechtszekerheid. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarmee de oorspronkelijke aanslag in stand bleef.

De zaak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de voorzienbaarheid van wetgevende maatregelen voor belastingplichtigen. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak duidelijk gemaakt dat wetgeving in principe niet met terugwerkende kracht kan worden toegepast, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. In dit geval was de afschaffing van de Zalmsnip en de gevolgen daarvan voor de belastingplichtigen voldoende bekend, waardoor de terugwerkende kracht gerechtvaardigd was.

Uitspraak

nr. 43.936
24 april 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Olst-Wijhe te Olst (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 16 februari 2007, nr. 06/00089, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Z, een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Olst-Wijhe opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Olst-Wijhe is gehandhaafd.
De Rechtbank te Zwolle-Lelystad heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep bij uitspraak van 26 januari 2006, nr. AWB 05/1054, ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 29 oktober 2008 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, vernietiging van de uitspraak van het Hof en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. In oktober 2004 is binnen de gemeente Olst-Wijhe bekendgemaakt dat de afschaffing per 2005 van de zogenoemde Zalmsnip op Rijksniveau de lastendruk binnen de gemeente in dat jaar zou doen stijgen.
3.1.2 Bij besluit van de gemeenteraad van de gemeente Olst-Wijhe van 13 december 2004, nr. 2004/108, is de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2005 vastgesteld (hierna: de Verordening). Deze luidt, voor zover hier van belang:
Artikel 1 Belastingplicht
1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt of persoonlijk recht gebruikt;
b een eigenarenbelasting (enz.)
2. (enz.)
Artikel 6A Lokale lastenvermindering
1. Het bedrag van de belasting, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, wordt voor het gebruik van onroerende zaken, steeds voorzover het betreft zaken die geheel of gedeeltelijk tot woning dienen, verminderd met een bedrag van € 45,38.
2. Indien het bedrag na een vermindering als bedoeld in het eerste lid negatief is, wordt een aanslag tot dit negatieve bedrag vastgesteld.
3. (enz.)
Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel
1. (enz.)
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
3. Indien het bij koninklijke boodschap van 21 juli 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de afschaffing van de lokale lastenverlichting van € 45,38 (29 701) tot wet wordt verheven en in werking treedt met ingang van 1 januari 2005, komt artikel 6A te vervallen.
4. (enz.)
De vaststelling van de Verordening en de zakelijke inhoud daarvan zijn op 23 december 2004 bekendgemaakt in een huis-aan-huisblad.
3.1.3. Het wetsvoorstel waarnaar artikel 9, lid 3, van de Verordening verwijst, is tot wet verheven op 23 december 2004. Die wet is bekendgemaakt door plaatsing in het Staatsblad van 30 december 2004 (Stb. 2004, 743). De inwerkingtreding van deze wet, die volgens de tekst van de wet zelf zou plaatsvinden op 1 januari 2005, is op grond van artikel 12, lid 2, van de Tijdelijke referendumwet opgeschort tot 5 februari 2005.
3.1.4. Bij raadsbesluit van 24 januari 2005, nr. 2005/12, is de Verordening tot Eerste wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2005 vastgesteld. Deze luidt, voor zover hier van belang:
Artikel I
A. Artikel 6A vervalt.
B. In artikel 9 vervalt het derde lid en worden het vierde tot en met zesde lid vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.
Artikel II
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2005.
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2005.
3. (enz.)
3.2. Het Hof heeft terecht vooropgesteld dat de terugwerkende kracht van het onder 3.1.4 aangehaalde raadsbesluit in het nadeel werkt van de belastingplichtigen en dat daarom moet worden beoordeeld of de afschaffing van de lokale lastenvermindering met ingang van 1 januari 2005 voor de betrokken belastingplichtigen in zodanige mate voorzienbaar was dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die een inbreuk wettigt op het op de eisen van de rechtszekerheid berustende rechtsbeginsel dat wetgevende maatregelen alleen voor de toekomst behoren te gelden.
3.3. Het Hof heeft echter vervolgens in onderdelen 4.8 - 4.10 van zijn uitspraak niet beoordeeld of de onderwerpelijke afschaffing voor de betrokken belastingplichtigen voorzienbaar was, maar heeft beoordeeld of het onder 3.1.4 bedoelde raadsbesluit voor die belastingplichtigen voorzienbaar was. Het middel klaagt er mitsdien terecht over dat het Hof niet de juiste beoordelingsmaatstaf heeft toegepast.
3.4.1. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3.4.2. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de afschaffing van de lokale lastenvermindering per 1 januari 2005 vóór die datum in zodanige mate voorzienbaar was voor de betrokken belastingplichtigen dat sprake was van een bijzondere omstandigheid als onder 3.2 bedoeld.
3.4.3. Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Gemeentewet sinds 2002 niet meer verplicht tot uitkering van de zogenoemde Zalmsnip en dat de gemeente reeds in juni 2004 is geïnformeerd over de (financiële gevolgen van de) afschaffing van die Zalmsnip. Deze argumenten brengen echter nog niet mee dat het de gemeente niet vrijstond om haar regelgeving in te richten als onder 3.1.2 en 3.1.4 is weergegeven. Belanghebbendes overige argumenten in hoger beroep miskennen de (geldigheid van de) terugwerkende kracht van de onder 3.1.4 bedoelde verordening.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier
A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2009.