ECLI:NL:HR:2009:BG4797

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01877/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigeverzoek in strafzaak met enkelvoudige spiegelconfrontatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 januari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek van de verdachte om getuigen te horen, dat door het Hof was afgewezen. Het Hof stelde dat het horen van de getuigen niet van belang was voor de beslissing, omdat de herkenning van de verdachte door middel van een enkelvoudige spiegelconfrontatie niet als bewijsmiddel werd gebruikt. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat het Hof de herkenning wel degelijk had gebruikt als bewijsmiddel, waardoor de afwijzing van het verzoek niet begrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over de feiten 1, 2, 3 en 4 en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.K. ter Brake, had middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal Knigge had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof ten aanzien van de feiten en de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad oordeelde dat het middel terecht was voorgesteld, en dat de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen niet in overeenstemming was met de feiten zoals deze door het Hof waren vastgesteld. De zaak zal nu opnieuw worden behandeld door het Gerechtshof, waarbij de eerdere beslissing over de getuigen zal worden heroverwogen.

Uitspraak

6 januari 2009
Strafkamer
nr. S 01877/07
ADI / SM
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 mei 2006, nummer 23/000503-05, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 en de strafoplegging en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen.
2.2.1. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde verzoek het volgende in:
"Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep het subsidiaire verzoek gedaan de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] ter terechtzitting te horen indien het hof (een van) de tenlastegelegde feiten 1, 2, 3 en 4 bewezen acht. De raadsman van de verdachte heeft zijn verzoek gemotiveerd door te stellen dat deze drie getuigen de verdachte hebben herkend bij een enkelvoudige fotoconfrontatie en dat hij de betrouwbaarheid van deze methode en daarmee het bewijs betwist.
Het hof wijst dit verzoek af omdat het hof van oordeel is dat het horen van deze getuigen niet van belang is in verband met enige door het hof te nemen beslissing, nu het hof de herkenning van verdachte door deze drie getuigen met behulp van de enkelvoudige fotoconfrontatie niet als bewijsmiddel heeft gebruikt, zodat de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad door deze getuigen niet op te roepen."
2.2.2. In de aanvulling op het verkorte arrest is ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 als bewijsmiddel 2 opgenomen:
"Een ambtsedig proces-verbaal van politie Noord Holland Noord, nummer PL 1050/03-219062 op 23 april 2003 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], voornoemd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als op evengenoemde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige 3] - zakelijk weergegeven -:
Op 23 april 2003 omstreeks 18.45 uur zat ik met mijn vriend in de auto. Wij zouden de rotonde voor driekwart nemen. Voor ons ging er nog net een auto tussen. Ik hoorde dat die auto die ervoor ging nog probeerde te remmen, maar ik voelde dat we tegen de andere auto aanbotsten. Ik zag dat de auto ondanks de botsing toch nog doorreed. Ik zag dat hij een moment vaart minderde. Toen ging de auto er hard vandoor. Het was een groene Peugeot 106 met het kenteken [00-AA-00]. Wij zijn hem toen gevolgd. De auto sloeg aan het eind van de Weel rechtsaf. Mijn vriend heeft toen besloten hem te laten gaan omdat het veel te hard ging en het te gevaarlijk werd. Wij gokten er op dat hij bij de Vijzelmolen was afgeslagen. Toen wij daar aankwamen zagen wij de auto daar geparkeerd staan met zijn voorkant richting de huizen. We hebben toen de politie gebeld en wij hebben daar gewacht. Toen wij op de politie stonden te wachten zagen wij een man in een goudgele Deawoo Matiz zitten samen met een vrouw.
De man met wie u mij zojuist confronteerde, herkende ik als de persoon over wie ik eerder sprak in mijn verklaring. Ik herken deze persoon aan het haar dat in de nek hangt, de oorbel in het linkeroor en de bouw van deze man."
2.3. Het Hof heeft aan de afwijzing van het verzoek [getuige 3] als getuige te horen ten grondslag gelegd dat het horen niet van belang is in verband met enige door het Hof te nemen beslissing, omdat 'de herkenning van verdachte met behulp van de enkelvoudige fotoconfrontatie' niet als bewijsmiddel wordt gebruikt. Nu het Hof echter in bewijsmiddel 2 de herkenning na een enkelvoudige confrontatie wel tot het bewijs heeft gebezigd, is de afwijzing van het verzoek ten aanzien van
[getuige 3] niet zonder meer begrijpelijk.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede en het derde middel buiten bespreking kunnen blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 6 januari 2009.