ECLI:NL:HR:2009:BG4795

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01562/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs steunfraude en de motivering van de bewezenverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, was ten tijde van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.J. Baumgardt. De zaak betrof de bewezenverklaring van opzettelijk nalaten om gegevens te verstrekken, wat in strijd was met een wettelijk voorschrift. De verdachte had in de periode van 18 juli 2003 tot en met 1 februari 2005 geen opgave gedaan van haar inkomsten, terwijl zij houder was van twee Mercedessen en beschikte over een bankrekening. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet voldoende was gemotiveerd. Er was niet meer bewezen dan dat de verdachte houder was van twee auto’s en dat zij beschikte over een bankrekening. De Hoge Raad vond het niet begrijpelijk waarom het niet melden van inkomsten kon leiden tot de bewezenverklaring van opzettelijk nalaten om gegevens te verstrekken. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij bewezenverklaringen in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de beoordeling van opzet en de omstandigheden van de verdachte. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de eisen die aan de motivering van een bewezenverklaring worden gesteld.

Uitspraak

20 januari 2009
Strafkamer
nr. 01562/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 26 januari 2007, nummer 21/001035-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt met een motiveringsklacht op tegen de bewezenverklaring.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 18 juli 2003 tot en met 1 februari 2005 te Utrecht meermalen, -telkens- in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand
immers heeft verdachte toen daar -telkens- opzettelijk geen opgave gedaan dat zij, verdachte:
- in de periode voornoemd de beschikking had over een bankrekening bij [A] (rekeningnummer [001]) en
- in de periode van 18 juli 2003 tot 2 april 2004 houder was van en de beschikking had over een personenauto Mercedes, kenteken [AA-00-BB] (welke personenauto op 2 april 2004 een waarde had van ongeveer 23.500 euro) en
- in de periode van 1 april 2004 tot 25 januari 2005 de houder was van en de beschikking had over een personenauto, merk Mercedes, kenteken [CC-00-DD] (welke personenauto op 25 januari 2005 een waarde had van ongeveer 25.000 euro)."
2.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van een buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], ontving vanaf 12 augustus 1997 tot en met 31 maart 2005 een bijstandsuitkering krachtens de Awb/WWB, van de gemeente Utrecht, naar de norm van alleenstaande ouder met 20% toeslag.
Ingevolge art. 65 lid 2 van de Awb wordt door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht aan belanghebbende, maandelijks voor de verstrekking van gegevens, formulieren (IV's) verstrekt. Zo ook aan [verdachte]. Om het recht op en de hoogte van de uitkering te kunnen bepalen moesten op de IV's vragen beantwoord en/of veranderingen aangegeven worden met betrekking tot o.a. gezins-, woon-, arbeids- en inkomstenomstandigheden.
Naar aanleiding van binnengekomen informatie, werd door mij, [verbalisant 1], onderzoek ingesteld naar de digitaal vastgelegde IV's ten name van verdachte. Hierbij zag ik, dat door de verdachte geen opgaaf was gedaan van enige vorm van inkomsten. Ik heb vervolgens een nader onderzoek ingesteld.
Uit onderzoek binnen de bestandgegevens van de RDW zag ik dat verdachte twee Mercedessen op naam heeft gehad.
Uit de gegevens van de autotelex 2004 - 2 bleek de Mercedes, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] op 02-04-2004 een waarde te hebben van ongeveer € 23.500,=.
De Mercedes-Benz, SL 320 roadster, met het kenteken [CC-00-DD] zou op 25-01-2005 een waarde kunnen hebben van ongeveer € 25.000,=.
Op 04-04-2005 heb ik nader onderzoek ingesteld naar de verzekeringsgegevens van de voertuigen met de kentekens [CC-00-DD] en [AA-00-BB]. De polis staat op naam van [verdachte]. Ik zag dat het jaarlijkse bedrag voor de autoverzekering bedraagt € 1.593,63. In de administratie staat bankrekeningnummer [001] als het rekeningnummer van [verdachte] vermeld.
Uit gegevens van de belastingdienst bleek dat door verdachte houderschapsbelasting is betaald voor de voertuigen voorzien van de kentekens [AA-00-BB] en [CC-00-DD].
Bij de betaling van deze belasting is onder andere gebruik gemaakt van de bankrekeningnummers [001].
Door mij werd op 19 april 2005 nader onderzoek ingesteld bij de woningbouwvereniging, genaamd [B]. Ik zag daar dat door verdachte vanaf 09-02-2004 een garage werd gehuurd op het adres [a-straat 1] te [plaats]. Ik zag dat door verdachte [verdachte] een enkele keer betaald is via [A], met als bankrekeningnummer [001].
Uit onderzoek bij Interpay Nederland bleek dat bankrekeningnummer [001] een nummer is welke gevoerd wordt bij [A]. Deze rekening staat op de naam van [verdachte]. Door [A] werd medegedeeld dat dit rekeningnummer op 31 oktober 1994 is geopend."
b. een proces-verbaal van een buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ontving van september 1997 tot februari 2005 een bijstandsuitkering van de gemeente Utrecht. Om elke maand in aanmerking te komen voor deze uitkering moest ik een door de sociale dienst van de gemeente Utrecht verstrekt inlichtingenformulier invullen. Ik weet wel dat door de wijze waarop ik deze formulieren invul het recht op en de hoogte van de uitkering wordt bepaald.
De formulieren die u mij toont, herken ik. Ik herken de formulieren aan mijn handtekening en handschrift.
U vraagt mij naar twee Mercedessen met de kentekens [AA-00-BB] en [CC-00-DD]. Het klopt dat deze op mijn naam hebben gestaan van 18 juli 2003 tot en met 25 januari 2005.
Met de rekening met nummer [001] heb ik inderdaad wel eens rekeningen van die auto's betaald. Het geld welke ik van mijn relatie kreeg stortte ik op deze rekening en vervolgens werden de verzekering en wegenbelasting betaald. Ik heb de bankrekening bij [A] niet opgegeven aan de sociale dienst."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb de auto's ook niet gemeld."
d. inkomstenverklaringen (IV) Awb betreffende de verdachte over een aaneengesloten periode - één inkomstenverklaring per maand - van 1 juli 2003 tot 31 maart 2005, telkens inhoudende als de door de verdachte ondertekende verklaring:
"Ik heb niets verzwegen. Ik weet dat omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de uitkering direct aan SoZawe moeten worden gemeld."
e. kentekeninformatie van de Rijksdienst voor het wegverkeer, voor zover inhoudende:
"Kenteken: [AA-00-BB]
Merk: Mercedes-Benz
Type: C 230; sedan
Datum tenaamstelling: 18-07-2003
Naam: [verdachte]
Einde tenaamstelling: 02-04-2004
Kenteken: [CC-00-DD]
Merk: Mercedes-Benz
Type: SL 320 roadster
Datum tenaamstelling: 01-04-2004
Naam: [verdachte]
Einde tenaamstelling: 25-01-2005"
f. de bevindingen van een administratief vooronderzoek die de verdachte betreffen, opgemaakt door een bijstandsconsulent, voor zover inhoudende:
"Belanghebbende gaf toe dat ze de Mercedes-Benz op haar naam heeft staan. Hierbij vertelde ze het verhaal dat ze deze auto van haar vriend heeft gekregen. Belanghebbende wilde graag wat mobieler zijn. Haar dochter zit aan de andere kant van de stad op school en daarom is het makkelijker met een auto haar dochter naar school te brengen."
g. een ongevalsmelding uit een bedrijfsprocessensysteem van de politie, regio Utrecht, van 6 oktober 2003, voor zover inhoudende:
"In de nacht van 4 oktober 2003 werd door een motorvoertuig diverse auto's beschadigd. Betrokkene [verdachte] heeft aangifte gedaan. Betreft een Mercedes kleur paars, voorzien van kenteken [AA-00-BB]. Naam en adres eigenaar/houder: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] d.d. [geboortedatum] 1968."
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
De bankrekening bij [A] stond op mijn naam. De twee Mercedessen stonden ook op mijn naam.
De twee auto's waren van [betrokkene 1]. Ik was de minnares van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] was getrouwd. Die [A]rekening is mijn eigen rekening, ik betaalde daar diverse zaken van.
Ze hebben niet gevraagd naar die bankrekening bij [A], maar volgens mij had ik die rekening nog niet toen ik opgave moest doen. Ze vroegen op de formulieren alleen maar: 'heeft u werk? Heeft u inkomen? Heeft u bezittingen?' Het antwoord op deze vragen was telkens 'nee'. Ik heb de auto's ook niet gemeld.
Ik herinner me dat één van de auto's eens schade had. Ik heb toen contact gehad met de politie. Op pagina 120 van het dossier staat dat ik eigenaar ben van die auto. Het is logisch dat ik dat heb opgegeven, ik kon het moeilijk naar [betrokkene 1] doorsturen. Ik mocht die auto immers gebruiken.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging en voert onder meer aan:
Het is een wonderlijk verhaal. Zolang als verdachte een uitkering heeft gehad, heeft zij altijd alles volgens de regels gedaan en van alles opgave gedaan. Op een enig moment krijgt verdachte een relatie met [betrokkene 1]. Hij biedt haar een auto ter gebruik aan, maar [betrokkene 1] is getrouwd met een ander en zet om die reden de auto op naam van verdachte. Alle kosten werden betaald door [betrokkene 1]. Omdat de auto niet van verdachte was, heeft zij de waarde van de auto niet opgegeven. Ze heeft wel rondgereden in de auto, maar dat is wat anders dan de boel opzettelijk verzwijgen. Haar eigen auto had ze zelf ook opgegeven.
Verdachte heeft ontzettend veel problemen gekregen met haar uitkering en met haar huurwoning.
Of verdachte opzet op het tenlastegelegde feit heeft gehad is mijns inziens onvoldoende onderbouwd. Er kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen. Zeker gelet op alle problemen die ze al heeft gehad.
Betekent het niet opgeven van de [A]rekening en de auto's automatisch dat verdachte opzet hiertoe had en dat zij daarom kan worden veroordeeld? Volgens mij niet! Er moet gekeken worden naar het verleden van verdachte en pas dan moet de hele situatie worden beoordeeld.
(...)"
2.5. In aanmerking genomen dat niet meer bewezen is verklaard dan dat de verdachte "houder" is geweest van twee auto's en dat zij de beschikking heeft gehad over "een bankrekening", is - mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd - zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk waarom de omstandigheid dat de verdachte blijkens de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen geen "inkomsten" heeft gemeld, kan leiden tot de bewezenverklaring van het in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten gegevens te verstrekken.
2.6. Het middel treft dus doel.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 20 januari 2009.