ECLI:NL:HR:2009:BG4788

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03450/05 II
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische beoordeling van de duivencarrousel als lokinstrument in de jacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 januari 2009 uitspraak gedaan over de juridische status van de duivencarrousel in het kader van de Flora- en faunawet. De zaak betreft een vervolging die voortvloeit uit een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de duivencarrousel werd aangemerkt als een lokinstrument. De Hoge Raad heeft het Benelux-Gerechtshof om een prejudiciële beslissing gevraagd over de vraag of de duivencarrousel als lokinstrument moet worden aangemerkt volgens artikel 2 van de Beschikking inzake de middelen die toelaatbaar zijn bij de uitoefening van de jacht. Het Benelux-Gerechtshof heeft op 25 juni 2008 geoordeeld dat de duivencarrousel inderdaad als lokinstrument moet worden beschouwd, maar dat het gebruik ervan niet zonder meer ongeoorloofd is. De Hoge Raad heeft deze opvatting echter verworpen en geconcludeerd dat het oordeel van het Hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbeoordeling. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de Flora- en faunawet en de toelaatbaarheid van lokinstrumenten in de jacht.

Uitspraak

6 januari 2009
Strafkamer
nr. 03450/05 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
ten vervolge op het arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2007, waarbij aan het Benelux-Gerechtshof een prejudiciële beslissing is gevraagd met betrekking tot vragen, gerezen bij de beoordeling van het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 14 oktober 2005, nummer 22/007197-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Het verloop van het geding
1.1. Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 15 mei 2007 (LJN AZ0281). Bij dit arrest heeft de Hoge Raad alvorens verder te beslissen het Benelux-Gerechtshof verzocht uitspraak te doen over de in dat arrest onder 8 omschreven vragen van uitleg.
1.2. Bij arrest van 25 juni 2008 heeft het Benelux-Gerechtshof in de zaak A 2007/1/10, uitspraak doende op de bij genoemd arrest van de Hoge Raad gestelde vragen, voor recht verklaard:
"De duivencarrousel zoals beschreven in het arrest van de Hoge Raad moet aangemerkt worden als een lokinstrument zoals bedoeld in artikel 2 van de Beschikking."
en
"Voor het antwoord op de vraag of de onderhavige duivencarrousel kan worden aangemerkt als een lokinstrument als bedoeld in artikel 2 van de Beschikking, is niet van belang dat deze wordt gebruikt tot het doden van de houtduif in het kader van de bestrijding van schade aan land- en tuinbouwgewassen en dus wordt gebruikt ter verdelging."
1.3. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de gegeven vrijspraak zal vernietigen en artikel 440, tweede lid, Sv zal toepassen op een wijze als aan hem gepast voorkomt.
2. Nadere beoordeling van het middel
2.1. In zijn arrest van 15 mei 2007 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
"6.3. De vraag is evenwel of het onderhavige als "duivencarrousel" aangeduide voorwerp als de door het Hof bedoelde methode van gebruik van een lokduif moet worden aangemerkt of als een lokinstrument.
Hoewel de Beschikking toelaat dat in de nationale wetgeving lokinstrumenten, mits niet mechanisch of electronisch, worden toegestaan, heeft de Nederlandse wetgever er van afgezien om in art. 50 Flora- en faunawet enig lokinstrument als toegelaten middel tot de jacht op te nemen, terwijl een dergelijk instrument ook niet is genoemd in art. 5 van het Besluit. Nu ervan moet worden uitgegaan dat de Nederlandse wetgever bij de beantwoording van de vraag naar de toelaatbare middelen tot de jacht het begrippenkader van de art. 2 en 3 van de Beschikking tot uitgangspunt heeft genomen, rijst de vraag of de duivencarrousel als een lokinstrument in de zin van art. 2 van de Beschikking moet worden aangemerkt. Zou dat het geval zijn, dan zou de carrousel, ongeacht of het als mechanisch of electronisch heeft te gelden, als middel tot de jacht niet zijn toegelaten nu art. 50 Flora- en faunawet en art. 5 van het Besluit lokinstrumenten niet noemen. De opvatting van het Hof zou dan getuigen van een onjuiste rechtsopvatting."
2.2. Nu het Benelux-Gerechtshof heeft geoordeeld dat de in de tenlastelegging bedoelde duivencarrousel moet worden aangemerkt als een lokinstrument zoals bedoeld in art. 2 van de Beschikking, getuigt het oordeel van het Hof dat "de hier bedoelde wijze van gebruik van lokduiven niet zonder meer ongeoorloofd is te achten" van een onjuiste rechtsopvatting.
2.3. Het middel slaagt dus.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 januari 2009.