ECLI:NL:HR:2009:BG4241

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11105 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en de redelijke termijn in cassatieprocedures

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 januari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 07/11105 P. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 januari 2006. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft aangevoerd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, en dat dit zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, verwijzend naar eerdere jurisprudentie (HR 17 juni 2008, LJN BD2578). De Hoge Raad heeft echter ook erkend dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, maar dat dit niet tot cassatie hoeft te leiden. De compensatie voor deze overschrijding zal worden toegepast in de hoofdzaak, die samenhangt met de ontnemingszaak.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten het beroep te verwerpen, zonder verdere rechtsgevolgen te verbinden aan de vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn. Dit arrest is gewezen door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

6 januari 2009
Strafkamer
07/11105 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 januari 2006, nummer 23/000134-02, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vordering.
2.2. Overschrijding van die termijn kan niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vordering (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358, rov. 3.21). In zoverre faalt het middel.
2.3. Voor zover het middel klaagt over overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase is het terecht voorgesteld. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, welke in cassatie aanhangig is onder nr. 07/11106, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie, tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de hoofdzaak.
2.4. Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 januari 2009.