ECLI:NL:HR:2009:BG3503
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet tijdig indienen van middelen van cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2009 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte had op 5 oktober 2006 een veroordeling gekregen, maar heeft niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie ingediend. Dit is een vereiste volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De advocaat van de verdachte, mr. W.J.C. Piet, had wel een schriftuur ingediend, maar deze was niet tijdig. De Advocaat-Generaal Schipper had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat voor een cassatieberoep alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de wettelijke vereisten. Dit houdt in dat er een duidelijke klacht moet zijn over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de ingediende klachten niet aan deze vereisten voldeden, waardoor zij onbesproken moesten blijven.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, omdat hij niet tijdig de benodigde schriftuur had ingediend. Dit arrest benadrukt het belang van het naleven van wettelijke termijnen in het strafproces en de gevolgen van het niet voldoen aan deze termijnen voor de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.