ECLI:NL:HR:2009:BG3503

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01968/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet tijdig indienen van middelen van cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2009 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte had op 5 oktober 2006 een veroordeling gekregen, maar heeft niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie ingediend. Dit is een vereiste volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De advocaat van de verdachte, mr. W.J.C. Piet, had wel een schriftuur ingediend, maar deze was niet tijdig. De Advocaat-Generaal Schipper had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat voor een cassatieberoep alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de wettelijke vereisten. Dit houdt in dat er een duidelijke klacht moet zijn over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de ingediende klachten niet aan deze vereisten voldeden, waardoor zij onbesproken moesten blijven.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, omdat hij niet tijdig de benodigde schriftuur had ingediend. Dit arrest benadrukt het belang van het naleven van wettelijke termijnen in het strafproces en de gevolgen van het niet voldoen aan deze termijnen voor de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.

Uitspraak

27 januari 2009
Strafkamer
nr. 01968/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch 5 oktober 2006, nummer 20/000005-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J.C. Piet, advocaat te Tilburg, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel aangeduide klachten voldoen niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moeten blijven.
2.2. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 27 januari 2009.