ECLI:NL:HR:2009:BF8925
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Huurrecht en procesrecht: niet-ontvankelijkheid in cassatie en de bescherming van huurders
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over huurrecht en procesrecht. De zaak betreft een verzoek van [verweerder] tot niet-ontvankelijkheid, waarbij de kantonrechter hem eerder niet-ontvankelijk had verklaard. Het geschil ontstond nadat [verweerder] zich tot de kantonrechter had gewend met een verzoek dat betrekking had op de ontruiming van een bedrijfsruimte. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] niet-ontvankelijk was, omdat hij het gehuurde feitelijk had ontruimd en geen beroep meer kon doen op de ontruimingsbescherming van artikel 7:230a BW. Dit oordeel werd door het gerechtshof te Arnhem vernietigd, waarna Mariënwaerdt cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat het oordeel van de kantonrechter blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad benadrukte dat het beschermingskarakter van artikel 7:230a BW meebrengt dat een beroep op ontruimingsbescherming niet wordt uitgesloten door het enkele feit dat de huurder het gehuurde heeft ontruimd, zolang er geen sprake is van afstand van recht of rechtsverwerking. De omstandigheid dat de huurder niet meer gebruik maakt van het gehuurde, moet worden meegewogen in de belangenafweging op grond van artikel 7:230a lid 4 BW.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad Mariënwaerdt niet-ontvankelijk in haar beroep en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie. Ook verklaarde de Hoge Raad [verweerder] niet-ontvankelijk in zijn incidentele beroep, met een veroordeling in de kosten. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de bescherming van huurders in vergelijkbare situaties, waarbij de Hoge Raad de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging onderstreept.