ECLI:NL:HR:2009:BF5054

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01525/07 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 oktober 2009 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg, dat op 2 juli 2004 was gewezen. De aanvraagster, geboren in 1966 en werkzaam op Curaçao, stelde dat zij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten niet aanwezig was in Nederland, maar daar werkte. De aanvraagster voerde aan dat een ander de feiten had gepleegd en onderbouwde dit met verschillende documenten, waaronder een kopie van haar paspoort en loonspecificaties van haar werkgever, [A] N.V.

De Hoge Raad oordeelde dat de door de aanvraagster overgelegde stukken, in combinatie met het proces-verbaal van de regiopolitie Zeeland, steun bieden aan de stelling van persoonsverwisseling. De verklaring van een oud-collega van de verbalisant, die de identiteit van de bestuurster had vastgesteld, gaf aan dat de persoon op de pasfoto niet overeenkwam met de persoon die hij had staande gehouden. Dit leidde tot het ernstige vermoeden dat de Politierechter, indien hij op de hoogte was geweest van deze feiten, de aanvraagster zou hebben vrijgesproken.

De Hoge Raad verklaarde de aanvraag tot herziening gegrond en beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling, zoals voorzien in artikel 467, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in strafzaken en de mogelijkheid van herziening bij nieuwe feiten die de schuldvraag kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

20 oktober 2009
Strafkamer
nr. 01525/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg van 2 juli 2004, nummer 12/007435-03, ingediend door mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, namens:
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van 1. "overtreding van artikel 7, eerste lid aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "overtreding van het bepaalde bij artikel 62, in verband met artikel 68, eerste lid aanhef en onder c, van het RVV 1990", gepleegd op 31 maart 2003 te Zierikzee, veroordeeld tot een werkstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis ter zake van feit 1 en tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren ter zake van feit 2.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening en de in aanvulling daarop ingekomen brief van de raadsman van de aanvraagster van 16 oktober 2008 zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat een ander de bewezenverklaarde feiten moet hebben gepleegd, omdat zij ten tijde van het feit op Curaçao verbleef en aldaar werkzaam was voor [A] N.V. Ter staving van die stelling zijn onder meer overgelegd:
- een kopie van een Nederlands paspoort met pasfoto met nummer [001] ten name van de aanvraagster;
- kopieën van uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie van de Gemeente Amsterdam van 27 januari 2003 en 30 december 2003 waarin is vermeld dat de aanvraagster op 7 november 2002 is vertrokken naar de Nederlandse Antillen;
- kopieën van een loonspecificatie van [A] N.V. ten name van de aanvraagster en een loonbelastingkaart die inhouden dat de aanvraagster in de periode waarin de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd, werkzaam was bij [A] N.V.;
- een kopie van een ondertekend formulier op papier van [A] waarop de gewerkte uren zijn ingevuld, en dat inhoudt dat de aanvraagster op 31 maart 2003 van 8.00 uur tot 13.00 uur en vervolgens van 14.00 tot 17.00 uur heeft gewerkt;
- een kopie van een ondertekende verklaring van [betrokkene 1], algemeen directeur van [A] N.V. van 10 oktober 2008, opgesteld te Curaçao, onder meer inhoudend:
"Hiermee verklaren wij, dat [aanvraagster], geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] vanaf 02 september 2002 tot en met 29 augustus 2003 als kassière bij [B] werkzaam was geweest via [A] N.V.."
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Knigge heeft in zijn aanvullende conclusie geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Naar aanleiding van de aanvrage is op verzoek van de Advocaat-Generaal door de regiopolitie Zeeland een onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn gerelateerd in een door [verbalisant 1], brigadier bij de verkeerspolitie, op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 6 februari 2009, inhoudende:
"Naar aanleiding van (...) het verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden inzake dossiernr. PL1950/03-912645 contra [aanvraagster], heb ik in verband met het feit dat de toenmalige verbalisant [verbalisant 2] vanwege het bereiken van de pré-pensioenleeftijd niet meer bij de politie werkzaam is, nader onderzoek verricht naar aanleiding waarvan ik het volgende relateer.
(...)
Ik confronteerde oud-collega [verbalisant 2] met de kopie van een pagina uit het paspoort [001] waarop een pasfoto zichtbaar is. Hij verklaarde mij dat de hem getoonde pasfoto geen overeenkomst vertoont met de door hem destijds aangetroffen bestuurster. (zie bijgevoegde verklaring)
(...)."
De hiervoor bedoelde bijgevoegde verklaring, die is neergelegd in een proces-verbaal van voornoemde [verbalisant 1], houdt onder meer in als verklaring van [verbalisant 2]:
"Nadat mij is meegedeeld dat aan mij een aantal vragen gesteld worden naar aanleiding van het dossier van een verkeersongeval op 31 maart 2003 op de Nieuwe Koolweg te Zierikzee, verklaar ik het volgende.
Ten tijde van het ongeval was ik als brigadier van politie werkzaam bij de Verkeerspolitie Zeeland en als zodanig verbalisant in die zaak. Ik herinner me die zaak nog goed. Ik heb ter plaatse onderzoek gedaan en heb ook de betreffende bestuurster van de rode Citroën Xantia na het verlaten van de plaats van het ongeval staande gehouden.
Ik zie nu een kopie van een identiteitspagina uit een paspoort (opmerking verbalisant [verbalisant 1]: dit betrof paspoort nr. [001]). De persoon op de pasfoto is niet de persoon die ik toen in die zaak heb staande gehouden. Ik zie dat duidelijk aan de vormen van het gezicht.
Ik herinner me dat ik de identiteit van die bestuurster heb vastgesteld aan de hand van een rijbewijs."
4.2. De inhoud van deze processen-verbaal geeft, in samenhang met de door de aanvraagster overgelegde stukken, steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die leidde tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg van 2 juli 2004;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 oktober 2009.