ECLI:NL:HR:2009:BF3840
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C.J.J. van Maanen
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- Rechtspraak.nl
Toepassing van artikel 12 Successiewet 1956 bij schenking en erfrecht
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem, die op 20 augustus 2007 een aanslag in het recht van successie heeft gehandhaafd. De zaak betreft de toepassing van artikel 12 van de Successiewet 1956, waarbij de vraag centraal staat of de verkrijger van een schenking ook erfgenaam moet zijn om onder deze regeling te vallen. De belanghebbende ontving op 27 april 2004 een schenking van haar oom, die in België woonde tot zijn overlijden in Nederland op 19 mei 2004. De Inspecteur had de schenking aangemerkt als verkregen krachtens erfrecht, wat door de Rechtbank werd bevestigd. De belanghebbende stelde dat artikel 12 SW niet van toepassing was, maar de Hoge Raad oordeelde dat de schenking binnen 180 dagen voor het overlijden was gedaan en dat artikel 12 SW van toepassing was, ongeacht de woonplaats van de erflater ten tijde van de schenking.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal gevolgd, die op 17 september 2008 had geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende waren om de toepassing van artikel 12 SW in twijfel te trekken. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en werd op 10 april 2009 openbaar uitgesproken.