Uitspraak
[woonplaats].
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 19 januari 2007 is gewezen. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek in het kader van drugshandel, waarbij cocaïne en heroïne zijn betrokken. De betrokkene, geboren in 1978 en wonende te [woonplaats], heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over twee belangrijke verweren. Ten eerste werd aangevoerd dat het voordeel dat uit de drugshandel is verkregen, verdeeld zou moeten worden over meerdere personen. Het Hof had overwogen dat er niet was gebleken dat de overige dealers een netwerk vormden met de betrokkene en zijn kompaan, en dat dit een hogere bewijslast op de betrokkene legde. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat de betrokkene slechts aannemelijk hoefde te maken dat er sprake was van een netwerk.
Ten tweede werd betoogd dat de waarde van de verbeurdverklaarde voorwerpen in mindering moest worden gebracht op de betalingsverplichting. De Hoge Raad verwees naar artikel 81 RO en oordeelde dat dit geen nadere motivering behoefde, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is gewezen door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, en uitgesproken op 27 januari 2009.