ECLI:NL:HR:2008:BG8870

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11022 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake poging tot doodslag met persoonsverwisseling als grond voor herziening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2008 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam, dat op 1 juni 2006 was uitgesproken. De aanvrager, geboren in 1958, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor poging tot doodslag. De aanvrage tot herziening is ingediend door mr. M.C. Bekkering, advocaat te Rotterdam, en berust op de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling. De aanvrager stelt dat de persoon die veroordeeld is, zich heeft bediend van zijn persoonsgegevens.

De Hoge Raad heeft de aanvrage gegrond verklaard, op basis van de door de Procureur-Generaal Fokkens genoemde gronden. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden die door de aanvrager zijn gesteld, moeten worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder 2º van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de aanvrage tot herziening gegrond is, en de Hoge Raad heeft besloten om de tenuitvoerlegging van het vonnis op te schorten of te schorsen.

De zaak is vervolgens verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waar de zaak opnieuw zal worden behandeld en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

23 december 2008
Strafkamer
nr. 07/11022 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 1 juni 2006, parketnummer 10/691341-05, ingediend door mr. M.C. Bekkering, advocaat te Rotterdam, namens:
[Aanvrager], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van "poging tot doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Tevens is aan de aanvrager de verplichting opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 105,- te betalen, subsidiair 2 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager beroept zich op een persoonsverwisseling en voert daartoe aan dat de persoon die in de
onderhavige zaak in voorlopige hechtenis heeft gezeten en door de Rechtbank is veroordeeld, zich heeft bediend van de persoonsgegevens van de aanvrager.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren en voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Ten laste van de aanvrager is bij het vonnis waarvan herziening wordt verzocht, bewezenverklaard dat:
"hij op 20 juli 2005 te Rotterdam ter uitvoering vana het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] meermalen, met een mes, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
4.2. Op de door de Procureur-Generaal in zijn conclusie genoemde gronden moeten de door de aanvrager gestelde omstandigheden worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2º, Sv.
De aanvrage is dus gegrond, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 1 juni 2006;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 december 2008.