ECLI:NL:HR:2008:BG7228

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43305
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
  • J.W.M. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van naheffingsaanslag loonbelasting en boete wegens vervuiling van werkkleding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan X CV was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000. De naheffingsaanslag werd vergezeld van een boete. Na bezwaar tegen deze aanslag en boete, handhaafde de Inspecteur zijn besluiten. Het Gerechtshof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag en boete verminderd.

De Hoge Raad oordeelde dat de door belanghebbende verstrekte kleding aan werknemers, hoewel deze normaal gesproken niet als werkkleding kan worden aangemerkt, onder bepaalde omstandigheden wel als zodanig kan worden beschouwd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing. Tevens werd opgemerkt dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, wat gevolgen kan hebben voor de hoogte van de boete indien deze na verwijzing in stand blijft.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van werkkleding niet alleen naar de vervuiling van de kleding te kijken, maar ook naar de omstandigheden waaronder de kleding wordt gedragen. De Hoge Raad concludeerde dat de enkele vervuiling van kleding door werkzaamheden niet voldoende is om deze als werkkleding te kwalificeren, en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven.

Uitspraak

Nr. 43.305
19 december 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 april 2006, nr. P04/02294, betreffende een aan X CV te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraken vernietigd en de naheffingsaanslag en de boete verminderd.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende oefent een schildersbedrijf uit. Zij verstrekt kleding aan haar werknemers. Deze kleding raakt na de eerste verstrekking aan een werknemer snel besmeurd met verf en is daarna niet goed van de verfvlekken te ontdoen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende aan haar werknemers verstrekte kleding normaliter niet, maar wel op grond van de hiervoor in 3.1 vermelde omstandigheden nagenoeg uitsluitend geschikt is om bij het verwerven van loon te worden gedragen en dat in zoverre sprake is van werkkleding in de zin van artikel 15, lid 1, aanhef en letter f, Wet op de loonbelasting 1964 (in de voor het onderhavige tijdvak geldende tekst).
Tegen dit oordeel richt zich het middel.
3.3. Het middel slaagt. Uit de tekst van de wet noch de wetsgeschiedenis is af te leiden dat kleding die op zichzelf buiten het kader van de vervulling van de dienstbetrekking kan worden gedragen, als werkkleding in de hier bedoelde zin kan worden aangemerkt op de enkele grond dat die kleding door de werkzaamheden vervuild is of raakt en niet meer goed van deze vervuiling is te ontdoen. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen ter herberekening van de hoogte van de naheffingsaanslag.
4. Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 31 mei 2006. Op het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, zijn mitsdien gerekend vanaf die dag meer dan twee jaren verstreken. Dit levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op. Indien na verwijzing de aan belanghebbende opgelegde boete tot enig bedrag in stand blijft, is het aan het verwijzingshof om - met inachtneming van de totale duur van de berechting - te beoordelen of, en zo ja, in hoeverre aan vorenbedoelde overschrijding gevolg dient te worden verbonden voor de hoogte van de boete.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2008.