ECLI:NL:HR:2008:BG6756

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01730 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. N. Hendriksen, had verzocht om herziening van een veroordeling voor overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), gepleegd op 30 april 2003. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten waren die niet tijdens het oorspronkelijke proces aan het licht waren gekomen. De aanvrager stelde dat uit een brief van een assurantiekantoor bleek dat er op de datum van de overtreding een verzekering van kracht was voor de auto in kwestie.

De Hoge Raad heeft de aanvrage beoordeeld en vastgesteld dat de overgelegde brief niet voldoende bewijs bood voor de stelling van de aanvrager. De brief vermeldde dat de auto op verschillende momenten was afgemeld bij het RDW wegens het niet betalen van de premie, wat de stelling van de aanvrager ondermijnde. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was, omdat de nieuwe feiten niet het ernstige vermoeden wekten dat, indien deze feiten eerder bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvrage tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van substantiële nieuwe feiten voor een succesvolle herziening en de strikte eisen die daaraan worden gesteld.

Uitspraak

16 december 2008
Strafkamer
nr. 08/01730 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 september 2005, nummer 23/004622-04, ingediend door mr. N. Hendriksen, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep de aanvrager ter zake van overtreding van art. 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), gepleegd op 30 april 2003, veroordeeld tot een geldboete van € 200,?, subsidiair vier dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van zo een omstandigheid. Daartoe is aangevoerd dat uit de bij de aanvrage overgelegde brief van het assurantiekantoor [A] van 28 juni 2007 blijkt dat op 30 april 2003 voor de auto een verzekering overeenkomstig de WAM van kracht was. Deze brief houdt in:
"U bent bij [B] verzekerd geweest voor een auto onder polisnummer [001] in de periode 21 augustus 2001 t/m 5 augustus 2003."
3.3. Vooropgesteld moet worden dat bij de aanvrage, waarin niet het kenteken van de auto is vermeld, niet is overgelegd een verklaring als bedoeld in art. 34, tweede lid, WAM.
3.4. De overgelegde brief kan niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld, nu de brief ook inhoudt:
"In deze periode is de auto omstreeks 21 juni 2002 en 30 september 2002 afgemeld bij het RDW wegens het niet betalen van de premie. Hoe lang deze afmeldingen bedroegen hebben wij niet terug kunnen vinden in uw dossier."
3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 december 2008.