ECLI:NL:HR:2008:BG6318

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01310/07 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek wegens gebrek aan bewijs van persoonsverwisseling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2008 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. S.M.C. van Beek, stelde dat er sprake was van een persoonsverwisseling. De aanvrager was eerder veroordeeld voor medeplegen van poging tot oplichting en had een gevangenisstraf van vijf weken opgelegd gekregen. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op een verklaring van de broer van de aanvrager, waarin deze stelde dat hij zich ten onrechte had uitgegeven voor de aanvrager tijdens een politieondervraging op 5 februari 2002. De broer had in het verleden de persoonsgegevens van de aanvrager gebruikt, maar de Hoge Raad oordeelde dat de overgelegde verklaring niet voldoende bewijs bood dat dit ook op de relevante datum was gebeurd.

De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage tot herziening ongegrond was, omdat de stellingen van de aanvrager niet het ernstige vermoeden wekten dat er op 5 februari 2002 sprake was van een persoonsverwisseling. De Hoge Raad benadrukte dat de omstandigheden die voor herziening in aanmerking komen, moeten zijn gestaafd met bewijs dat niet eerder bekend was tijdens de oorspronkelijke rechtszaak. Aangezien de verklaring van de broer niet aantoonde dat hij op de relevante datum de persoonsgegevens van de aanvrager had gebruikt, werd de aanvrage afgewezen. De beslissing van de Hoge Raad werd genomen door de president en twee raadsheren, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

9 december 2008
Strafkamer
Nr. 01310/07 H
RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 10 april 2002 nummer 09/090388-02, ingediend door mr. S.M.C. van Beek, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "medeplegen van poging tot oplichting" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage zal afwijzen.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling. Ten tijde van de aanhouding voor het onder 1 genoemde feit zou de broer van de aanvrager zich ten overstaan van de politie voor de aanvrager hebben uitgegeven. Die stelling wordt geadstrueerd door:
(i) een fotokopie van een handgeschreven verklaring van [betrokkene 1], geboren op 29 augustus 1975, van 21 januari 2002, in welke verklaring hij erkent dat hij de persoonsgegevens van zijn broer, de aanvrager, heeft gebruikt toen hij door de politie werd ondervraagd in verband met een door hem gepleegde poging tot oplichting op 26 januari 2000. Deze verklaring houdt tevens in dat [betrokkene 1] wel eens meer gebruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van zijn broer [aanvrager];
(ii) een fotokopie van een aanvullend proces-verbaal van de politie Regio Friesland van 17 juli 1998, onder meer inhoudende een zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 1] van 15 juli 1998 inhoudende dat hij bij zijn aanhouding op 1 maart 1998 ter zake van het onbevoegd ledigen van parkeermeters de naam van zijn broer [aanvrager] heeft opgegeven. In datzelfde proces-verbaal relateert de politie op basis van dactyloscopisch onderzoek dat de op 1 maart 1998 aangehouden verdachte inderdaad [betrokkene 1] was.
4.3. Het zo-even genoemde levert niet een omstandigheid op als hiervoor onder 4.1 bedoeld. Uit het dossier blijkt dat de aanhouding ter zake van het onder 1 genoemde feit op 5 februari 2002 is geschied. Uit de hiervoor onder (i) genoemde verklaring van [betrokkene 1] blijkt niet dat hij op 5 februari 2002 de persoonsgegevens van zijn broer heeft gebruikt. Dat [betrokkene 1] bij eerdere gelegenheden de personalia van zijn broer zou hebben opgegeven, betekent nog niet dat hij dat ook op 5 februari 2002 heeft gedaan. Hetgeen in de aanvrage wordt aangevoerd kan derhalve niet het ernstig vermoeden wekken dat op 5 februari 2002 van een persoonsverwisseling sprake is geweest.
4.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage ongegrond is.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 9 december 2008.