ECLI:NL:HR:2008:BG6287

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10792 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek wegens persoonsverwisseling in verkeerszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2008 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. S.M.C. van Beek, had verzocht om herziening van een vonnis dat hem had veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De Politierechter had de aanvrager een geldboete opgelegd en hem voorwaardelijk de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er sprake was van een persoonsverwisseling, wat volgens de aanvrager een omstandigheid zou zijn die herziening rechtvaardigt volgens artikel 457, eerste lid aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering.

De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft in zijn conclusie aangegeven dat de Hoge Raad de aanvrage tot herziening zou moeten afwijzen. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en geoordeeld dat de door de aanvrager gestelde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als omstandigheden die herziening rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening afgewezen op basis van de gronden die door de waarnemend Advocaat-Generaal zijn genoemd.

De uitspraak benadrukt het belang van de strikte toepassing van de voorwaarden voor herziening in het strafrecht en bevestigt dat niet elke stelling van een persoonsverwisseling automatisch leidt tot herziening van een vonnis. De beslissing van de Hoge Raad is definitief en sluit de mogelijkheid van herziening in deze zaak af.

Uitspraak

9 december 2008
Strafkamer
nr. 07/10792 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 10 februari 2005, nummer 09/074933-04, ingediend door mr. S.M.C. van Beek, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, ten tijde van de indiening van de aanvrage wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" en ter zake van 2. "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde tot een geldboete van € 460,-, subsidiair 9 dagen hechtenis, ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot een geldboete van € 217,-, subsidiair 4 dagen hechtenis en ten aanzien van feit 2 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage zal afwijzen.
4. Beoordeling van de aanvrage
Op de door de waarnemend Advocaat-Generaal in zijn conclusie genoemde gronden kunnen de door de aanvrager gestelde omstandigheden niet worden aangemerkt als omstandigheden als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrage is dus ongegrond en moet ingevolge art. 468 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 december 2008.