ECLI:NL:HR:2008:BG5990

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
44023
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over uitleg van een ruling inzake vennootschapsbelasting en beleggingen met debiteurenrisico

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting die aan belanghebbende, X N.V., is opgelegd voor het jaar 1998. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Gerechtshof te Arnhem heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd. Deze uitspraak is echter door de Hoge Raad vernietigd in een eerder arrest van 16 december 2005, waarbij de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Het Hof heeft vervolgens de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag opgeheven, maar deze uitspraak is door de Staatssecretaris in cassatie aangevochten. De Hoge Raad heeft in deze procedure de uitleg van een ruling uit 1997 centraal gesteld, die betrekking heeft op beleggingen met debiteurenrisico. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de verwijzingsopdracht te beperkt heeft opgevat door zonder nader onderzoek te concluderen dat een lening met substantieel debiteurenrisico niet als belegging in de zin van de ruling kan worden aangemerkt.

De Hoge Raad benadrukt dat bij de uitleg van de ruling meer omstandigheden van belang zijn dan alleen de tekst van de ruling zelf. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling, waarbij het Hof de inhoud van de ruling zelf nader moet onderzoeken. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of er een vergoeding voor de proceskosten aan belanghebbende moet worden toegekend.

Uitspraak

nr 44023
5 december 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 april 2007, nr. 05/00598, betreffende een aan X N.V. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.
2. Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 16 december 2005, nr. 41280, BNB 2006/177, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag vernietigd en het verlies over 1998 vastgesteld. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door mr. M. Mees, advocaat te Amsterdam.
Naar aanleiding van de mondelinge toelichting heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daartoe biedt de wet evenwel niet de mogelijkheid. De Hoge Raad slaat op dat stuk daarom geen acht.
4. Beoordeling van het middel
4.1. De Hoge Raad heeft in zijn onder 2 vermelde arrest van 16 december 2005 geoordeeld dat zonder nadere motivering, welke ontbrak in de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 september 2004, de door dat hof aan de in geding zijnde rulings gegeven uitleg, inhoudende dat beleggingen als de onderhavige - die onderhevig zijn aan het risico dat de debiteur insolvent blijkt te zijn - onder de in 1997 gegeven ruling vallen, onbegrijpelijk is.
4.2. Na verwijzing door de Hoge Raad heeft het Hof geoordeeld dat het hiervoor vermelde oordeel van de Hoge Raad meebrengt dat onder 'beleggingen' als bedoeld in de ruling slechts zijn te verstaan beleggingen welke niet of nagenoeg niet onderhevig zijn aan debiteurenrisico's, zoals bankdeposito's en dergelijke. Nu de onderhavige lening, gelijk tussen partijen vaststaat, behept was met een substantieel debiteurenrisico, kan zij volgens het Hof niet in aanmerking worden genomen als 'belegging' in de zin van de rulings. Hetgeen de Inspecteur in de procedure na cassatie voor het Hof heeft gesteld, biedt volgens het Hof onvoldoende grond voor de door hem bepleite uitlegging van de rulings.
4.3. Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof de verwijzingsopdracht te beperkt heeft opgevat door zonder nader onderzoek te concluderen dat een lening met een substantieel debiteurenrisico als de onderhavige niet als belegging in de zin van de rulings kan gelden, slaagt het. Voor de beantwoording van de vraag op welk soort beleggingen de ruling van 1997 betrekking heeft, komt aan méér omstandigheden betekenis toe dan hetzij de omstandigheid dat de tekst van de ruling beleggingen waaraan een debiteurenrisico kleeft, insluit, hetzij de omstandigheid dat een marge van 1/16% zoals overeengekomen bij die ruling, niet geacht kan worden mede een vergoeding te vormen voor het lopen van een substantieel debiteurenrisico. Zo sluit laatstbedoelde omstandigheid een uitleg volgens welke ook aan debiteurenrisico onderhevige leningen aan derden onder de ruling vallen, niet uit indien de ruling op grond van een vast te stellen gemeenschappelijke bedoeling van partijen of, bij gebreke van de mogelijkheid van zodanige vaststelling, op grond van een zelfstandige uitleg door de verwijzingsrechter aan de hand van de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zo wordt opgevat dat - ongeacht het werkelijke resultaat dat belanghebbende met beleggingen zou gaan behalen en ongeacht de in werkelijkheid bestaande (on)mogelijkheid tot afwenteling van eventuele beleggingsverliezen op andere concernvennootschappen - zowel bij het doorlenen van gelden binnen het concern als bij uitleningen aan derden het debiteurenrisico niet op belanghebbende zou behoren te drukken en dat om die reden dit risico in de overeen te komen marge geen uitdrukking behoefde te vinden. Voor de vaststelling van de inhoud van de ruling kan mede van belang zijn of en zo ja in welke zin partijen zich vervolgens eendrachtig hebben opgesteld met betrekking tot de fiscale verwerking van positieve resultaten op niet van debiteurenrisico gespeende beleggingen, die uitgingen boven een winstmarge van 1/16%. Nu het Hof in zijn uitspraak geen blijk ervan heeft gegeven de inhoud van de ruling zelf nader te hebben onderzocht, is in het licht van de verwijzingsopdracht deze uitspraak onvoldoende gemotiveerd. 's Hofs uitspraak kan daarom niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2008.