ECLI:NL:HR:2008:BG5630

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01848 Hs
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens diefstal met geweld, waarbij geuridentificatieproeven ter discussie staan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2008 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvrager was veroordeeld voor diefstal met geweld, gepleegd op 17 april 2002 te Rijssen. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat de geuridentificatieproeven, die in de zaak waren uitgevoerd, niet betrouwbaar waren. De aanvrager stelde dat, indien de rechter op de hoogte was geweest van de onregelmatigheden bij deze proeven, hij mogelijk tot vrijspraak zou zijn gekomen.

De Hoge Raad oordeelde dat uit het beschikbare bewijsmateriaal, ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven, voldoende aannemelijk was dat de aanvrager betrokken was bij de diefstal. De Hoge Raad concludeerde dat er geen ernstig vermoeden bestond dat het Hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken, en dat de aanvrage tot herziening kennelijk ongegrond was. De Hoge Raad wees de aanvrage af, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef.

De zaak benadrukt de rol van geuridentificatieproeven in strafzaken en de noodzaak voor de rechter om te kunnen vertrouwen op de betrouwbaarheid van het bewijs. De uitspraak bevestigt dat, zelfs als er twijfels zijn over bepaalde bewijsmiddelen, de totale context van het bewijs kan leiden tot een bevestiging van de veroordeling.

Uitspraak

2 december 2008
Strafkamer
nr. 08/01848 Hs
RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 april 2005, parketnummer 20/001180-04, ingediend door mr. M.F.E. Sprenkels, advocaat te Roermond, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de indiening van de aanvrage gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Groot Bankenbosch" te Veenhuizen.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager ter zake van onder meer "diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvrage heeft uitsluitend betrekking op het hiervoor onder 1 vermelde feit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 27 april 2007 van het Arrondissementsparket 's-Hertogenbosch gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Het arrest waarvan herziening wordt gevraagd betreft een veroordeling van de aanvrager ter zake van een diefstal met geweld van een boodschappentas, gepleegd in vereniging met een ander op 17 april 2002 te Rijssen.
5.2. Het Hof heeft volstaan met een arrest waarin de gebezigde bewijsmiddelen niet zijn opgenomen. In het verkorte arrest is omtrent het bewijs van voormeld feit een nadere overweging opgenomen. Deze luidt:
"Van de zijde van de verdachte is ten verweer betoogd dat hij onmogelijk op het tijdstip van de overval op 17 april 2002 kort na 18.00 uur in Rijssen kon zijn, aangezien hij zich die dag om 14.10 uur nog aantoonbaar op het postkantoor in Viersen (Duitsland) bevond. Volgens zijn verklaring kon hij via de kortste route nooit op tijd in Rijssen zijn, aangezien volgens de door de raadsvrouwe overgelegde uitdraai van de Verkeer routeplanner de kortste route van Viersen naar Rijssen 169,6 kilometer bedraagt en de reistijd voor deze route 3 uur en 56 minuten. De advocaat-generaal heeft een uitdraai van de routeplanner van de ANWB overgelegd, waaruit blijkt dat de snelste route weliswaar langer is (182 kilometer), maar dat de reistijd van deze route slechts 1 uur en 53 minuten bedraagt. Het hof is van oordeel dat uit laatstbedoelde routeplanning blijkt dat de verdachte na zijn postkantoorbezoek om 14.10 uur die dag wel degelijk rond 18.00 uur in Rijssen heeft kunnen zijn.
Het hof verwerpt bijgevolg het verweer."
Voorts bevinden zich bij de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken aantekeningen van de terechtzitting van het Hof van 14 april 2005, kennelijk gemaakt door de griffiers.
5.3. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het bedoelde tenlastegelegde feit - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) [Slachtoffer], eigenaresse van drogisterij [A], heeft het volgende verklaard. Op 17 april 2002 tussen 18.00 uur en 18.05 uur is zij beroofd van haar boodschappentas met inhoud. Na het sluiten van de winkel om 18.00 uur liep zij samen met haar dochter [betrokkene 1] in de richting van de auto welke geparkeerd stond bij een container aan de overzijde van de straat. Zij liepen over het trottoir. [Betrokkene 1] liep op een gegeven moment iets voor haar. [Betrokkene 1] attendeerde haar op een man die over de parkeerplaats liep en hun richting op kwam. [Betrokkene 1] vertelde dat ze de man al eerder had gezien, iets voor 18.00 uur. Op het moment dat [betrokkene 1] net voor haar ging lopen, kwam die man naast haar lopen. Zij hield op dat moment haar zwarte boodschappentas in haar linkerhand. Zij voelde opeens een harde ruk aan haar linkerarm. De boodschappentas werd met kracht uit haar hand getrokken. Op het moment dat de tas uit haar hand werd gerukt, zag zij dat dit werd gedaan door de man op wie [betrokkene 1] haar had geattendeerd. Net voor het moment dat die man de tas wegnam, kwam er van rechts een vrachtauto van [B] aanrijden. Deze is gestopt om de man die de tas wegnam voor te laten gaan. Nadat de man de tas had gepakt, rende hij weg. Hij liep rechts de hoek om en liep in de richting van de Roelf Bosmastraat. Zij is nog achter de man aangerend, maar verloor hem uit het oog. In de boodschappentas zat haar handtas met onder meer haar rijbewijs, paspoort, sleutelbos, portemonnee met ongeveer 500 euro, enkele pasjes, en een pincode van één van de pasjes. Signalement van de man: niet blanke man, tenger postuur 1.75-1.80 m. lang, leeftijd tussen 20-30 jaar, donker kort geknipt haar, niet brildragend. Kleding: donkerrode gebreide trui. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina's 018-022).
(ii) [Betrokkene 1] heeft het volgende verklaard. Op 17 april 2002 was zij aan het werk in Drogisterij [A]. Omstreeks 17.55 uur is zij naar buiten gegaan. Het is haar toen opgevallen dat een man bij de glasbakken liep. Zij is naar binnen gegaan en vervolgens samen met haar moeder naar buiten gegaan. Zij heeft toen tegen haar moeder gezegd: "moet je eens kijken wat een vreemd type daar loopt, hij liep daar net ook al". Zij is samen met haar moeder in de richting van haar auto gelopen. De man liep achter hen langs. Kort daarna hoorde zij haar moeder "he, he mijn tas" roepen en zag zij de man hard wegrennen met de tas van haar moeder in zijn hand. De man droeg een rode trui. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 040-042).
De tas die uit de handen van haar moeder is gerukt, is later met een deel van de inhoud in Apeldoorn teruggevonden. Haar grootvader heeft een rekening bij de Postbank, nummer [001]. Voor die rekening zijn twee betaalpassen verstrekt. Een pasje is in het bezit van haar moeder. De betaalpas van haar grootvader die haar moeder had is niet in de tas teruggevonden. Op 25 april 2002 kreeg zij een afrekening van haar grootvaders girorekening onder ogen. Daarop staan meer dan 20 mutaties van geld dat is afgeschreven van de rekening van haar grootvader. Deze betalingen zijn gedaan met de betaalpas met het nummer [002]. Deze pas staat op naam van [betrokkene 2], haar grootvader. Na de diefstal van de tas is er in totaal ongeveer Euro 9.500,-- afgeschreven van de rekening van haar grootvader met gebruikmaking van de pas [002]. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina's 024-026).
(iii) [Getuige 1] heeft het volgende verklaard. Op 17 april 2002 omstreeks 18.00 uur reed hij met een bestelauto van zijn bedrijf [B] te Rijssen vanaf de Roelf Bosmastraat over de Kroonweide naar de parkeerplaats aan de achterzijde van supermarkt "de Plusmarkt". Voordat hij de parkeerplaats opreed, is hij gestopt om een voetganger voor te laten gaan. Deze voetganger kwam uit de richting van de twee glascontainers die bij de parkeerplaats staan. Hij heeft zijn bestelauto geparkeerd. Op het moment dat hij de bestelauto verliet zag hij een vrouw hardlopend om de hoek komen. Zij schreeuwde iets van: "Ik ben beroofd, help mij, ze hebben mijn tas gepakt." Kort daarna hoorde hij dat een zwarte auto met gierende banden wegreed vanaf de parkeerplaats. Hij zag dat de zwarte auto eerst een rondje reed over de parkeerplaats. Dit moest die auto wel, want een andere man had zijn auto met aanhangwagen vlak voor die auto geparkeerd, kennelijk met de bedoeling om de auto klem te zetten. Na het rondje op de parkeerplaats reed de auto weg via de Kroonweide. De auto was een zwarte Alfa, type 156 Sportwagon. Op het moment dat de zwarte Alfa vanaf de parkeerplaats de straat opdraaide, zag hij het kenteken van deze auto: het was iets met [AA-BB]. Het signalement van de man die hij voor had laten gaan toen hij de parkeerplaats wilde opdraaien luidt: tussen de 25 en 30 jaar oud, tussen de 1.80 en 1.85 meter, normaal postuur, kort zwart haar, niet kalend. De man droeg een donkerrode of bordeauxkleurige trui. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 036-038).
(iv) [Getuige 2] heeft het volgende verklaard. Op 17 april 2002 klokslag zes uur reed hij met zijn vrouw in zijn Opel Vectra met aanhangwagen over de Roelf Bosmastraat te Rijssen. Op het moment dat hij vlak voor het winkelcentrum reed, zag hij dat over de Kroonweide een man hard kwam aanlopen. Hij zag dat hij een zwarte boodschappentas in zijn hand had. Door de manier waarop deze man liep en die tas vasthield, had hij het idee dat de man de tas zojuist gestolen had. De man liep eerst midden over de weg en ging daarna hardlopend tussen "de Plusmarkt" en het dokterscentrum door. Hij wilde de man te pakken krijgen en reed met zijn auto linksaf de Kroonweide in, waar de man weer moest uitkomen. Terwijl hij de Kroonweide inreed zag hij die man de parkeerplaats oprennen. De man stapte daar aan de bijrijderszijde in een zwarte Alfa Romeo stationcar. Hij zag dat in de auto achter het stuur een tweede man zat. De auto had een draaiende motor. Hij reed zijn auto voor die zwarte Alfa en probeerde op die manier het wegrijden te voorkomen. De auto kon echter nog iets achteruit en met gierende banden reed deze auto net voor hem langs weg. Het signalement van de bestuurder luidt: manspersoon, leeftijd ongeveer 25 á 30 jaar oud, blank, Nederlands uiterlijk, kaalgeschoren hoofd, fors postuur en een bol gezicht, geen bril, baard of snor. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 046-048).
(v) [Getuige 3] heeft het volgende verklaard. Op 17 april 2002 omstreeks 18.00 uur reed ik met mijn man in de Opel Vectra met aanhangwagen op de Roelf Bosmastraat te Rijssen. Ter hoogte van "De Plusmarkt" kwam een man hard aanlopen, met een zwarte tas onder zijn arm geklemd. Zij zag dat de man hard liep naar een geparkeerde auto en aan de passagierszijde in deze auto stapte. In deze auto zat een man achter het stuur. Het was een blanke man, ongeveer 25-30 jaar oud. Het kenteken van de auto waarin de mannen wegreden, een Alfa, begon met [00-AA].
(vi) [Getuige 4] heeft het volgende verklaard. Op 17 april 2002 omstreeks 18.10 uur zag hij op het parkeerterrein aan de Kroonweide een personenauto staan, een Alfa, type 156, stationuitvoering, kleur zwart. Hij zag dat in de auto, op de bestuurdersplaats, een man zat. De man was fors gebouwd, leeftijd tussen de 20 en 30 jaar, geen bril, baard of snor. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina 051).
(vii) [Betrokkene 3], wonende te [woonplaats] is houder van een personenauto van het merk Alfa, type Romeo, zwart van kleur, met het kenteken [00-CC-DD]. Deze personenauto is tussen 10 april 2002 omstreeks 12.00 uur en 11 april 2002 omstreeks 10.30 uur gestolen te Geleen. Op 18 april 2002 is deze personenauto voorzien van gestolen kentekenplaten met het nummer [00-AA-BB] te Rijssen teruggevonden en voor nader onderzoek door de politie inbeslaggenomen. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina's 028-032; Proces-verbaal van verhoor van aangever, doorgenummerde pagina's 033-034; Proces-verbaal, doorgenummerde pagina's 063-064 en Proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming, doorgenummerde pagina's 065-066).
(viii) Opsporingsambtenaar [verbalisant 1] heeft het volgende gerelateerd. In de gestolen zwarte Alfa Romeo met het kenteken [00-AA-BB] is een reçu aangetroffen van tankstation 't Anker, gelegen aan de A2 ter hoogte van Born. Dit reçu vermeldt als datum en tijdstip: 15 april 2002 12.00 uur. Bij het bekijken van de bewakingsbeelden van 15 april 2002 zag hij dat omstreeks 11.58 uur een zwarte Alfa 156 Sportwagon het terrein van het tankstation kwam oprijden, dat de bestuurder uitstapte en tankte (fotoprint 1), dat omstreeks 11.59 uur deze bestuurder het tankstation binnenliep en dat deze omstreeks 12:00 uur afrekende (fotoprint 3). Hij zag dat deze bestuurder een blanke man was van circa 1.70 meter, een geschoren hoofd had met aan de voorzijde een kuif, met een fors gedrongen postuur. Op de bewakingsbeelden van 15 april 2002 omstreeks 12.01 uur is te zien dat de zwarte Alfa voorzien is van het kenteken [00-AA-BB] en wegreed van het tankstation over de Rijksweg A2 richting Maastricht. (Proces-verbaal van bevindingen, met fotoprints van deze bewakingsbeelden, doorgenummerde pagina's 074-076).
(ix) [Getuige 5] heeft het volgende verklaard. Op 17 april 2002 zat hij in zijn stamcafé te [plaats]. Op die avond kwam de hem bekende [aanvrager], de aanvrager, daar ook binnenlopen. Gaandeweg kwamen zij op het idee om nog even naar het casino in Valkenburg te gaan. Zij reden daarnaartoe in [aanvrager]'s auto. Onderweg zijn zij gestopt bij een tankstation aan de snelweg richting Valkenburg. Hij heeft daar een belkaart en sigaretten gekocht en betaald met een pasje dat hij van [aanvrager] ter plekke in gebruik kreeg. [Aanvrager] gaf hem de pincode er mondeling bij. Weer in de auto gaf hij het pasje terug aan [aanvrager]. Zij zijn doorgereden richting Valkenburg. Onderweg hebben zij gepind bij een ABN AMRO kantoor in Echt. Weer kreeg hij het pasje van [aanvrager]. Het geld heeft hij volgens afspraak aan [aanvrager] gegeven. In het casino heeft hij ook weer dat pasje van [aanvrager] gekregen en daar gepind, hij denkt Euro 1.000,-. Hij heeft het pasje na het pinnen weer teruggegeven aan [aanvrager]. Hij heeft gezien dat het pasje niet op [aanvrager]'s naam stond maar op de naam van een hem onbekende. Hij vroeg [aanvrager] ernaar en [aanvrager] zei dat het pasje van een ex-vriendin van hem was en dat hij nog geld tegoed had van dat meisje. (Processen-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 096-099).
(x) Uit onderzoek van het verkregen mutatieoverzicht van de Postbank blijkt onder meer dat met de giropas behorende bij rekeningnummer [001] ten name van [betrokkene 2] te [woonplaats] op 17 april 2002 te 18:22 uur bij de giromaat te Holten Euro 1.000,-- is opgenomen, dat op die dag om 23.20 uur een betaling is verricht van Euro 1000,-- bij Holland Casino te Valkenburg, dat op 18 april 2002 om 00:08 uur een betaling is verricht bij het tankstation aan de Rijksweg A2 te Geleen, dat die dag om 00:24 uur Euro 250,-- is opgenomen bij de ABN-AMRO te Echt en om 00:28 uur Euro 1000,-- bij een pinautomaat van de Postbank te Echt (Proces-verbaal, doorgenummerde pagina's 009-010).
(xi) De aanvrager heeft verklaard dat hij zichzelf herkent als de persoon die op de fotoprints van 15 april 2002 staat afgebeeld met een zwarte Alfa Romeo (Proces-verbaal, doorgenummerde pagina 085). Blijkens de aantekeningen van de griffiers heeft de aanvrager ter terechtzitting van het Hof van 14 april 2005 onder meer verklaard dat hij [getuige 5] kent en dat hij ook wel in de Alfa Romeo heeft gezeten.
(xii) Uit door speurhondengeleider [verbalisant 2] werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, op 18 november 2002 verrichte geuridentificatieproeven bleek onder meer dat speurhond Rex een geurovereenkomst waarnam tussen tenminste een van de corpora delicti (geurmonsters versnellingspook en stuurwiel van de auto met kentekenplaten [00-AA-BB]) en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager. (Processen-verbaal, doorgenummerde pagina's 067-068 en 070-072).
5.4. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder de hiervoor onder (xii) vermelde resultaten van de geuridentificatieproeven in aanmerking te nemen, de aanvrager één van de personen is geweest die de tenlastegelegde diefstal, vergezeld van geweld tegen personen heeft gepleegd.
5.5. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 2 december 2008.