ECLI:NL:HR:2008:BG5207

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10487
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake poging tot doodslag met vuurwapen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor poging tot doodslag op een slachtoffer, waarbij hij op 31 juli 2005 in Amsterdam met een vuurwapen op het slachtoffer had geschoten. De verdediging had verzocht om nader onderzoek, maar het Hof oordeelde dat dit verzoek voorwaardelijk was gedaan en dat de voorwaarde niet was vervuld, aangezien het Hof het opzet in voorwaardelijke vorm niet bewezen achtte. De verdediging stelde dat er geen bewijs was voor het opzet, omdat het slachtoffer niet had gezien dat de verdachte op hem had geschoten. Het Hof verwierp deze verweren en oordeelde dat uit de verklaringen van het slachtoffer en getuigen bleek dat de verdachte met opzet had geschoten. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en verwierp het beroep, waarbij werd vastgesteld dat het Hof niet gehouden was om op het verzoek van de verdediging te beslissen, omdat de voorwaarde niet was vervuld. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de beoordeling van opzet in strafzaken en de voorwaarden waaronder verzoeken tot nader onderzoek moeten worden behandeld.

Uitspraak

2 december 2008
Strafkamer
nr. 07/10487
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 juli 2007, nummer 23/003675-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie Haarlem" te Haarlem.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. In het middel wordt geklaagd dat het Hof ten onrechte niet heeft beslist op een verzoek van de verdediging tot het verrichten van nader onderzoek.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 31 juli 2005 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 1984, van het leven te beroven, met dat opzet, van korte afstand met een vuurwapen in de linkerbovenbuik van [slachtoffer] heeft geschoten."
2.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2007 gehechte pleitnotitie heeft de raadsman van de verdachte aldaar, na te hebben betoogd dat het opzet in onvoorwaardelijke vorm niet kan worden bewezen, het volgende aangevoerd:
"Dan resteert de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet en die ander (de Hoge Raad leest: de verdachte) derhalve willens en wetens de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat tijdens de worsteling zijn vuurwapen onbedoeld zou afgaan en de kogel [slachtoffer] zou treffen. Niet is komen vast te staan dat een aanmerkelijke kans aanwezig is dat een doorgeladen vuurwapen dat zich achter de broeksband bevindt, ongewild zou afgaan tijdens een worsteling/- vechtpartij. Mocht uw gerechtshof tot een bewezenverklaring van feit 1 komen, dan verzoek ik u een deskundige van het NFI onderzoek te laten doen hoe groot de kans is dat een doorgeladen vuurwapen dat zich achter de broeksband bevindt, ongewild zal afgaan tijdens een worsteling/vechtpartij."
2.4. Het Hof heeft onder het hoofd "Bespreking van de verweren" in het verkorte arrest het volgende overwogen:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het opzet tot de poging tot doodslag ontbreekt nu [slachtoffer] heeft verklaard dat hij niet gezien heeft dat verdachte op hem heeft geschoten. Voorts voert de raadsman aan dat ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet omdat [slachtoffer] heeft verklaard dat zijn belager het wapen in zijn broeksband had gedaan, dat er een worsteling tussen aangever en zijn belager is ontstaan en dat aangever vervolgens is getroffen door een kogel, terwijl hij niet gezien heeft dat zijn belager een wapen in zijn hand had en dat hij schoot. (...)
Het hof verwerpt deze verweren van de raadsman op grond van het navolgende.
Met betrekking tot het opzet:
Uit de verklaring van de aangever op 6 december 2005 (proces-verbaal 2005185972-1, blz. 49-56) tegenover de politie blijkt onder meer dat hij zag hoe verdachte een wapen uit zijn broeksband pakte en dit wapen overhaalde; dat verdachte terwijl hij dit deed zei: "Ik ga je schieten"; dat verdachte het wapen weer wegdeed; dat er een worsteling tussen aangever en verdachte ontstond en dat verdachte zich tijdens die worsteling omdraaide en een bepaalde beweging met zijn arm maakte, waarna aangever voelde dat er een kogel door hem heen ging. De afstand tussen aangever en verdachte was klein toen hij schoot.
Verder blijkt uit de verklaring van [getuige] tegenover de rechter-commissaris afgelegd op 5 juli 2006, dat verdachte haar, [getuige], heeft verteld dat hij die Marokkaanse jongen had neergeschoten. Uit dit voren overwogene kan worden afgeleid dat verdachte met opzet op het slachtoffer heeft geschoten."
2.5. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het verzoek voorwaardelijk is gedaan, te weten voor het geval dat het Hof opzet in voorwaardelijke vorm bewezen zou achten. Nu het Hof dat niet heeft aangenomen, is de aan het verzoek verbonden voorwaarde niet vervuld, zodat het Hof niet gehouden was uitdrukkelijk op het verzoek te beslissen. Het middel faalt dus.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 december 2008.