ECLI:NL:HR:2008:BG4201

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13209
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • P.J. van Amersfoort
  • J.A.C.A. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten van geschil over verkrijgingsprijs van aanmerkelijk belang niet in verband met aandelenverkoop

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een geschil over de hoogte van de verkrijgingsprijs van aandelen in A Holding B.V. De belanghebbende, die in 2002 zijn aandelen voor € 1.346.623 had verkocht, was in geschil met de Inspecteur over de vastgestelde verkrijgingsprijs van deze aandelen. De Inspecteur had de verkrijgingsprijs vastgesteld op € 551.895, wat leidde tot een mediationprocedure waarin partijen overeenstemming bereikten over deze prijs. De kosten van de mediation, die door de gemachtigde van de belanghebbende waren gemaakt, werden door de belanghebbende in rekening gebracht, maar de vraag was of deze kosten in mindering konden worden gebracht op de verkrijgingsprijs of de overdrachtsprijs van de aandelen.

De Rechtbank te Arnhem had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof had deze uitspraak bevestigd. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de kosten van de adviseur niet in onmiddellijk verband stonden met de verkrijging of vervreemding van de aandelen. Dit oordeel was in cassatie onbestreden, en daarom konden de kosten niet worden meegenomen bij de bepaling van de verkrijgingsprijs of in mindering worden gebracht op de overdrachtsprijs. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de relatie tussen kosten en de verkrijging of vervreemding van aandelen in het belastingrecht, en bevestigt dat kosten die niet direct verband houden met deze transacties niet in aanmerking komen voor aftrek of aanpassing van de verkrijgingsprijs.

Uitspraak

Nr. 07/13209
14 november 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 oktober 2007, nr. 06/00172, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft in het jaar 2002 zijn aandelen in A Holding B.V. (hierna: de aandelen) voor € 1.346.623 verkocht. De aandelen waren op 1 januari 1997 reeds in zijn bezit en behoorden voordien niet tot een aanmerkelijk belang.
3.1.2. Door invoering van artikel 20a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet)
zijn de aandelen met ingang van 1 januari 1997 een aanmerkelijk belang gaan vormen in de zin van artikel 20a, lid 3, van de Wet.
3.1.3. De Inspecteur heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 20i, lid 1, van de Wet de verkrijgingsprijs van de aandelen vastgesteld.
3.1.4. Over de door de Inspecteur vastgestelde verkrijgingsprijs is verschil van mening ontstaan. Partijen hebben hun geschil eind 2002/begin 2003 door mediation tot een oplossing gebracht, waarbij de verkrijgingsprijs is vastgesteld op € 551.895.
3.1.5. Voor de kosten van de mediationprocedure heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende een bedrag van € 7084 aan belanghebbende in rekening gebracht.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de verkrijgingsprijs van de aandelen met de adviseurskosten moet worden verhoogd, dan wel of de overdrachtsprijs van de aandelen kan worden verminderd met de adviseurskosten.
3.3. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de kosten van de adviseur door belanghebbende zijn gemaakt omdat hij zich niet kon verenigen met en zich via bezwaar en beroep wenste te keren tegen de door de Inspecteur bij beschikking vastgestelde waarde van de aandelen per 1 januari 1997. Uit dit oordeel volgt dat de kosten niet zijn gemaakt in onmiddellijk verband met de verkrijging of vervreemding van de aandelen. Reeds hierom moeten zij bij de bepaling van de verkrijgingsprijs buiten beschouwing worden gelaten, en om dezelfde reden kunnen zij ook niet in mindering worden gebracht op de overdrachtsprijs. De middelen kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2008.
De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. P.J. van Amersfoort.