ECLI:NL:HR:2008:BG3841

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01691/07 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2008 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvrager, geboren in 1978, had een gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd gekregen voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. De aanvrage tot herziening berustte op de stelling dat er sprake was van een persoonsverwisseling. De aanvrager stelde dat hij ten tijde van de delicten niet ter plaatse was en dat iemand anders valselijk zijn identiteit had opgegeven bij zijn aanhouding.

De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van het aanvullend proces-verbaal, dat na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis was opgemaakt, steun gaf aan de stelling van de aanvrager. Dit proces-verbaal toonde aan dat de aanvrager niet op de locaties van de bewezenverklaarde misdrijven was geweest. De Hoge Raad concludeerde dat, ware de Politierechter met deze feiten en omstandigheden bekend geweest, hij de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. De Hoge Raad verklaarde de aanvrage gegrond en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldigheid in strafzaken, vooral wanneer er twijfels zijn over de identiteit van de verdachte. De beslissing om de zaak opnieuw te laten behandelen, toont aan dat de rechtsgang niet alleen moet steunen op eerdere uitspraken, maar ook open moet staan voor nieuwe feiten die de uitkomst kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

18 november 2008
Strafkamer
nr. 01691/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 9 november 2005, nummer 09/665038-05, ingediend door mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, te dezen domicilie kiezende te 's-Gravenhage ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd" bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager beroept zich op een persoonsverwisseling en voert daartoe aan dat hij nooit op de locaties van de bewezenverklaarde misdrijven is geweest, noch anderszins op enige wijze betrokken is bij de gepleegde misdrijven. Iemand anders heeft kennelijk vals de identiteit van betrokkene opgegeven bij zijn aanhouding. Ter staving van deze stelling is onder meer overgelegd een door verbalisant [verbalisant 1] op 31 december 2006 opgemaakt proces-verbaal met bijlagen alsmede de aangifte van verzoeker dat iemand zijn identiteit heeft misbruikt.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1. In de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht is ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat hij:
"1 primair
op 5 mei 2004 te Neer, gemeente Roggel en Neer, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een café (gelegen aan de [a-straat]) heeft weggenomen een slof sigaretten en een paar handschoenen, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1], zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een bovenlicht van een deur van dat café te forceren en (vervolgens) door de aldus ontstane opening dat café te betreden en (vervolgens) kasten en/of laden te openen;
2.
omstreeks 5 mei 2004 te Kelpen, gemeente Heythuysen, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een transportbedrijf (gelegen aan de [b-straat]) heeft weggenomen een (cilinder)sleutel en een telefoon (merk Nokia), geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 2], zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door één (deur)slot van dat bedrijf te forceren en een bovenlicht van een deur van dat bedrijf te forceren en (vervolgens) door de aldus ontstane opening dat bedrijf te betreden."
4.2. De bewezenverklaring steunt op de in het vonnis van de Politierechter weergegeven bewijsmiddelen. De Politierechter heeft voorts ten aanzien van het bewijs, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"Verdachte is in de nacht van 4 op 5 mei 2004 samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] in een zwarte Opel Astra vertrokken vanuit Den Haag richting Roermond.
Op weg naar Roermond zijn verdachten "verdwaald" en uiteindelijk terechtgekomen in het plaatsje Neer.
Daar hebben zij samen bij een café gelegen aan de [a-straat] ingebroken. In het café hebben zij kasten en lades doorzocht en handschoenen en een slof Marlboro sigaretten weggenomen. De eigenaresse van het café heeft verklaard dat zij omstreeks 02.15/02.30 uur naar haar - boven het café gelegen - woning is gegaan. Na ongeveer 10 minuten hoort de eigenaresse een geluid dat uit het café onder haar kwam. Toen zij polshoogte wilde gaan nemen hoort zij beneden gestommel. Zij belt vervolgens 1-1-2. Even later hoort zij voetstappen de trap oplopen en even later weer de trap aflopen. Direct daarna hoort zij iemand roepen: "Politie". De gearriveerde politie treft in het café op de trap naar de bovenwoning verdachte en zijn medeverdachte aan.
Verdachte en zijn medeverdachte verklaren dat zij via een openstaande deur het café hebben betreden en dat het bovenlicht boven de toegangsdeur reeds was opengebroken. De verbalisanten hebben omstreeks 02.40 uur die nacht een oproep van de centralist ontvangen dat er wellicht werd ingebroken in een café aan de [a-straat] te Neer. Omstreeks 02.45 uur waren zij ter plekke. Gezien de verklaring van aangeefster lijkt het onwaarschijnlijk dat tussen het tijdstip waarop zij geluiden uit het café hoorde en het moment dat de politie ter plekke arriveerde er andere personen zijn geweest die zich de toegang tot het café hebben verschaft door middel van het openbreken van het bovenlicht boven de toegangsdeur.
In het café treft de politie 2 schroevendraaiers aan, waarvan de medeverdachte [medeverdachte 1] zegt dat deze hoogstwaarschijnlijk uit zijn zwarte Opel Astra afkomstig zijn.
In dezelfde nacht is er ook ingebroken in een bedrijfspand te Kelpen-Oler. Ook bij dit bedrijf is het bovenlicht opengebroken en voorts is er nog een deurslot vernield. De eigenaar van het bedrijf hoort die nacht rond 01.00 uur de honden aanslaan. Zijn echtgenote heeft toen een schijnwerper aangezet die de gehele plaats en het bedrijfsgebouw verlicht. Wellicht dat op dat moment in het bedrijf werd ingebroken of dat de daders al aanwezig waren. In de aangifte staat dat het bedrijf is doorzocht en dat alleen een cilindersleutel van de achterdeur zoek is. De eigenaar doet op 9 juni 2004 wederom aangifte ditmaal van vermissing van een mobiele telefoon merk Nokia, type 3310 kleur blauw. Uit de gespecificeerde rekening van de provider van 7 juni 2004 bleek dat met deze telefoon de eerste keer op 8 mei 2004 te 11.43 uur is gebeld. Bij de insluitingsfouillering op 5 mei 2004 is bij verdachte een mobiele telefoon van het merk Nokia aangetroffen. Verdachte en zijn medeverdachte zijn op 5 mei 2004 in verzekering gesteld en op 8 mei 2004 om respectievelijk 10.10 uur en 09.17 uur in vrijheid gesteld, waarbij aan verdachte de mobiele telefoon is teruggegeven. Bij de bedrijfsinbraak te Kelpen-Oler zijn twee sporendragers met kraslijnenbeelden en één afvorming van een indrukspoor veiliggesteld. Tijdens een werktuigsporenonderzoek zijn de inbeslaggenomen schroevendraaiers vergeleken met de afgevormde kras- en indruksporen die waren veiliggesteld bij de bedrijfsinbraak te Kelpen-Oler. Uit dit werktuigsporenonderzoek is naar voren gekomen dat de hierboven genoemde kras- en indruksporen veroorzaakt zijn met één van de inbeslaggenomen schroevendraaiers.
Bij de bedrijfsinbraak te Kelpen-Oler zijn tevens loopsporen waargenomen die naar een achter de loods gelegen weiland liepen en vervolgens door een akker naar een verharde weg liepen. Van deze loopsporen werden van twee schoenindrukken twee gipsafvormingen gemaakt. Aangezien de afgevormde schoensporen qua profiel sterk leken op de schoenen van verdachte en zijn medeverdachte, zijn op 5 mei 2004 de schoenen van beide verdachten in beslag genomen.
De schoenen van beide verdachten zijn door de technische recherche onderzocht. Uit het vergelijkend schoensporenonderzoek is gebleken dat één van de twee schoenindrukken waarschijnlijk is veroorzaakt met de rechterschoen van de medeverdachte [medeverdachte 1].
Bovendien komt - zo blijkt uit de gemaakte foto's - de combinatie van schoenprofielen van verdachte en zijn medeverdachte sterk overeen met de combinatie van de gevonden schoensporen.
Op grond van de bovengenoemde feiten concludeert de politierechter dat verdachte samen met [medeverdachte 1] in de nacht van 4 op 5 mei 2004 bij het café aan de [a-straat] te Neer het bovenlicht heeft verbroken en uit het café handschoenen en een slof sigaretten heeft weggenomen en dat zij in dezelfde nacht op soortgelijke wijze hebben ingebroken bij een bedrijf te Kelpen-Oler."
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Bij de aanvrage zijn stukken gevoegd van een nader onderzoek dat de politie, na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, op last van het Openbaar Ministerie heeft uitgevoerd naar aanleiding van een aan de Advocaat-Generaal gerichte faxbrief van de advocaat van aanvrager van 10 december 2007. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een op ambtseed opgemaakt aanvullend proces-verbaal van 31 december 2006, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, inhoudende - voor zover hier van belang -
"Op 5 mei 2004 werd, nadat hij op heterdaad was aangehouden bij een inbraak in café [A] te Neer, door de aangehouden persoon de navolgende personalia opgegeven:
[Aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1978,
te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats],
[c-straat 1].
De door [aanvrager] opgegeven personalia werden ingevoerd in het Bedrijfs Proces Systeem (BPS) van de regiopolitie Limburg-Noord. BPS is gekoppeld aan de persoonsserver van de Gemeentelijke Bevolkings Administratie (GBA). Na de invoer van de opgegeven personalia in BPS worden de ingevoerde gegevens automatisch vergeleken met de GBA gegevens. Als de ingevoerde personalia correct zijn blijkt dit uit het feit dat via de GBA persoonsserver automatisch het GBA nummer van de betrokkene in BPS wordt opgenomen. Het aan [aanvrager] gekoppelde GBA nummer betrof [001], hetgeen ook is vermeld op het in het dossier opgenomen gegevensblad, pagina 011, van de verdachte [aanvrager].
De door de verdachte opgegeven personalia bleken overeen te komen met de GBA gegevens.
De persoon die op 5 mei 2004, te Neer werd aangehouden en die opgaf dat hij [aanvrager] was genaamd, was niet in het bezit van een legitimatiebewijs of een identiteitsdocument. Omdat de door [aanvrager] opgegeven personalia overeenkwamen met de GBA gegevens werd door mij geen nader onderzoek ingesteld naar zijn identiteit.
Van de in dit onderzoek aangehouden verdachten, [aanvrager] en [medeverdachte 1] werden geen verdachtenfoto's en geen dactyloscopische signalementen gemaakt.
Door de verdachte [medeverdachte 1] werd de persoon met wie hij in het café in Neer was geweest tijdens zijn verhoren steeds [naam] genoemd. Tijdens het verhoor van [aanvrager] op 6 mei 2004, te 13.28 uur, verklaarde deze dat hij tegen [medeverdachte 1] had verteld dat zijn naam [naam] was en dat [medeverdachte 1] hem vanaf die tijd [naam] noemde.
De verdachte [medeverdachte 1] werd door mij tijdens zijn verhoren niet geconfronteerd met hetgeen de verdachte [aanvrager] verklaarde over de naam [naam].
Ik, verbalisant, kan mij niets meer herinneren van enig signalement van de persoon die op 5 mei 2004 te Neer werd aangehouden, die opgaf [aanvrager] te zijn genaamd en die door mij meerdere malen werd gehoord.
In verband met vorenstaande werd door mij, verbalisant, op 31 december 2006, geraadpleegd in het landelijke politie Herkenningssysteem (HKS). Uit dit systeem bleek mij dat op 24 juni 2005, door de regiopolitie Haaglanden een verdachtefoto was gemaakt van een persoon met in de in dit proces-verbaal en in het eerder opgemaakte dossier genoemde personalia van [aanvrager]. De betreffende foto werd door mij geprint en bekeken. De persoon afgebeeld op deze foto herken ik in het geheel niet.
De bedoelde foto wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd een uitdraai van het HKS, waarin door mij werd geraadpleegd op [aanvrager]. Op deze uitdraai zijn de antecedenten van [aanvrager] vermeld en op welke datum en onder welk nummer de bijgevoegde verdachtefoto van hem werd gemaakt.
Tevens is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd een uitdraai van de door mij, op 31 december 2006, gedane GBA bevraging van [aanvrager]."
5.2. De inhoud van het hiervoor genoemde proces-verbaal geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat de aanvrager ten tijde van de delicten, waarvoor hij is veroordeeld, niet ter plaatse is geweest en dat sprake is geweest van persoonsverwisseling. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
6. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 9 november 2005;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 18 november 2008.