ECLI:NL:HR:2008:BG3719
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het beroep was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene geboren is in 1959 en woonachtig is in [woonplaats]. De kern van het cassatiemiddel is de klacht dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat inderdaad leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat deze overschrijding niet automatisch tot cassatie hoeft te leiden. De overschrijding van de redelijke termijn zal worden gecompenseerd in de hoofdzaak, die samenhangt met deze ontnemingszaak. De Hoge Raad concludeert dat er geen aanleiding is om aan de vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn rechtsgevolgen te verbinden, en verwerpt het beroep. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.