ECLI:NL:HR:2008:BG3714
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep in pachtzaak en toepasselijkheid overgangsbepaling
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van [verzoeker] tegen de beschikking van het gerechtshof te Arnhem. [Verzoeker] had op 17 maart 2006 een verzoekschrift ingediend tot verlenging van de pachtovereenkomst met [verweerder]. De rechtbank Utrecht, sector kanton, heeft dit verzoek op 18 april 2007 toegewezen en de pachtovereenkomst verlengd tot 1 juni 2013. [Verweerder] ging echter in hoger beroep, waarna het hof op 20 november 2007 de beschikking van de rechtbank vernietigde en de pachtovereenkomst beëindigde. Tegen deze beslissing heeft [verzoeker] cassatie ingesteld.
In cassatie heeft [verweerder] aangevoerd dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat volgens artikel 134 van de Pachtwet arresten en beschikkingen van de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem niet vatbaar zijn voor cassatie. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Wet van 26 april 2007, die op 1 september 2007 in werking trad, de Pachtwet introk en nieuwe procesrechtelijke bepalingen voor pachtzaken introduceerde. Deze nieuwe bepalingen sluiten cassatieberoep niet uit, maar de Hoge Raad oordeelt dat de overgangsbepalingen van artikel 74 van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn op lopende procedures.
De Hoge Raad concludeert dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep, omdat de wetgever heeft bedoeld dat de nieuwe regels geen gevolgen hebben voor rechtsmiddelen in lopende procedures. De beschikking van de Hoge Raad is op 19 december 2008 openbaar uitgesproken door vice-president D.H. Beukenhorst en de overige raadsheren.