4 november 2008
Strafkamer
nr. S 07/13521 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 augustus 2002, parketnummer 21/000300-01, ingediend door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Deventer, namens:
[aanvrager], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, thans verblijvend in de Dr. S. van Mesdag-kliniek te Groningen.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Gerechtshof heeft de aanvrager - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 13 februari 2001 - ter zake van "diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, gelast dat de aanvrager ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproeven.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage kennelijk ongegrond zal verklaren.
4. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 25 april 2007 van het Arrondissementsparket te Almelo gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
5. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
5.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
5.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
5.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
6. Beoordeling van de aanvrage
6.1 Ten laste van de aanvrager is bij het arrest waarvan herziening wordt verzocht bewezenverklaard dat:
"hij op 19 september 2000 in de gemeente Enschede met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een kledingzaak aan de [b-straat] een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte op die [slachtoffer] is toegelopen en daarbij een mes heeft opengeklapt en in zijn hand heeft gehouden en die [slachtoffer] heeft vastgepakt en een opengeklapt mes ter hoogte van de borst en de keel van die [slachtoffer] heeft gehouden en die [slachtoffer] in de richting van de kassa heeft geduwd en ten overstaan van die [slachtoffer] met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en daarbij die [slachtoffer] met een mes in de hand en in de borst heeft geraakt."
6.2. De bewezenverklaring steunt, blijkens de aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, op de volgende bewijsmiddelen.
(i) De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 februari 2002, voor zover inhoudende:
"Ik word door enkele kennissen [aanvrager alias naam 1] genoemd. Op 19 september 2000 ben ik in Enschede geweest."
(ii) Een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik ben eigenaresse van een kledingwinkel aan de [b-straat 1] te [woonplaats]. Gisteravond was ik alleen in de winkel. Ik zag een negroïde man voor mijn winkel langs open. De man keek naar binnen. De man liep in de richting van de toegangsdeur van mijn winkel. De man kwam naar binnen. Toen de man binnen was liep hij op mij af en vroeg: "mevrouw kunt u mij helpen"? Toen ik wat terug wilde zeggen was hij al bij mij. Terwijl hij in mijn richting liep zag ik dat hij een mes openklapte. Toen hij bij mij was pakte hij mij met zijn linkerhand bij mijn rechteronderarm vast en met zijn rechterhand hield hij het opengeklapte mes ter hoogte van mijn borst en keel. De man duwde mij in de richting van de kassa. Terwijl wij in de richting van de kassa liepen zei hij tegen mij dat hij het geld uit de kassa wilde hebben. Ik heb het stilalarm van de kassa gepakt en in werking gesteld. De man zag dat en hij zag dat ik op de knoppen drukte. Hierop stak de man met het mes in mijn richting en volgens mij heeft hij mij toen aan mijn hand geraakt. De messteek veroorzaakte een heel klein wondje aan mijn hand. Hierna begon de man heel zenuwachtig op de knoppen van de kassa te drukken. De kassa sprong open en de man pakte geld uit de kassa. Toen hij het geld uit de kassa had gepakt stak hij opnieuw met het mes in mijn richting en raakte mij op mijn borst net onder mijn keel. Ik heb toen een kapstok gepakt en daar heb ik mij min of meer mee verdedigd. De man heeft nog zeker 5 of 6 keer met het mes in mijn richting gestoken, maar hij kon mij niet raken, omdat ik mij verdedigde met de kapstok. Op een gegeven moment draaide hij zich om en rende met het geld naar buiten. Hij heeft nog tweehonderd gulden laten vallen. De dader heeft ongeveer fl. 525,= uit de kassa weggenomen. Van dit geld heeft hij fl. 200,- laten vallen. Dat geld heb ik weer in de kassa gedaan. De man had niet het recht om mij te overvallen en het geld uit de kassa weg te nemen."
(iii) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, dan wel één hunner:
"Op 26 september 2000 confronteerden wij de aangeefster [slachtoffer] met de persoon die wordt verdacht als zijnde de man die de overval gepleegd zou hebben. Als verklaring van aangeefster: Tijdens de overval heb ik de overvaller niet recht in het gezicht kunnen kijken. Ik herken van de man waarmee u mij nu confronteert alleen zijn haardracht. Ik herken de geschoren banen in zijn haar. De haardracht was mij al opgevallen toen hij voor de overval eerst voor mijn winkel langs liep. Ook het postuur van de man komt mij bekend voor. Ook de kleur van het gelaat komt overeen met de man die mij heeft overvallen. Als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dan wel een hunner: De verdachte waarmee wij de aangeefster confronteerden is genaamd [aanvrager], geboren [geboortedatum] 1968."
(iv) Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"U toont mij een mes, voorzien van een houten handgreep met daarop een krokodil afgebeeld. Ik kan u zeggen dat dit mes erg veel lijkt op het mes van de dader van de overval op mijn winkel van 19 september 2000."
(v) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik toonde de aangever [slachtoffer] een door ons inbeslaggenomen rood hemd (zonder armstukken) met zwarte opschift. De verklaring van [slachtoffer]: Dit rode hemd zonder armstukken dat u mij toont is precies hetzelfde hemd als het hemd dat de dader van de overval op mijn winkel droeg."
(vi) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Betreffende de gewapende overval op 19 september 2000, omstreeks 17.35 uur, op de locatie [b-straat 1] te [woonplaats] wil ik het volgende verklaren: Op 19 september 2000, omstreeks 17.40 uur, surveilleerde ik in een herkenbare politieauto op de Zuiderval te Enschede. Omstreeks 17.41 werd door de meldkamer een signalement doorgegeven van een persoon die zich schuldig had gemaakt aan een gewapende overval op voornoemde locatie. Toen ik rijdende op de Zuiderval de rotonde Haaksbergerstraat-Zuiderval opreed zag ik te 17.48 uur aan de overzijde van de rotonde een man lopen die voor honderd procent aan het signalement voldeed. De man liep in de richting van de parkeerplaats welke is gesitueerd aan de achterzijde van het pand waarin onder andere de Aldi is gevestigd. Bij het inrijden van de straat welke toegang geeft tot voornoemde parkeerplaats draaide de verdachte zich plotseling om en zette het direct op een lopen. De verdachte droeg een rood shirt en een blauwe sportbroek met witte strepen. Ik stapte uit en achtervolgde de verdachte op een afstand van ongeveer 20 meter. De verdachte rende via de voorzijde van het pand waarin de Aldi is gevestigd in de richting van de Broekheumeweg te Enschede. Ik zag toen dat de verdachte plotseling de inrit naar een dierenartsenpraktjk in rende. Gekomen bij deze inrit hoorde ik dat de verdachte zich een weg baande door het struikgewas. Ik verzocht om assistentie. Ik zag dat verdachte over een hoog hek sprong, gesitueerd aan de achterzijde van voornoemde praktijk en komt uit op de parkeerplaats. Deze parkeerplaats is dezelfde als die waarvan men vanaf de Aldi op kan rijden. Toen ik de parkeerplaats op kwam zag ik de verdachte niet meer. Ter plaatse is direct gezocht met de gecertificeerde diensthond Remco. Door een collega werd een mes aangetroffen op een braakliggend stukje terrein welke direct grenst aan voornoemde parkeerplaats. De aangetroffen goederen zijn veilig gesteld.
Heden, 26 september 2000 werd ik geconfronteerd met een man, genaamd [aanvrager]. Ik herkende deze man voor honderd procent als de man die zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de gewapende overval op 19 september 2000. Door een collega werd mij tevens een trainingsbroek getoond die was aangetroffen in de Veldkampstraat ter hoogte van pand nummer 30 te Enschede. Ik herkende deze broek als soortgelijk aan de broek die verdachte droeg toen ik hem op 19 september 2000 te 17.48 uur aantrof. Ook werd mij een rood shirt getoond die op voornoemde locatie was aangetroffen. Ik herkende dit shirt als het shirt dat de verdachte op 19 september 2000 te 17.48 uur droeg."
(vii) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, dan wel één hunner:
"Op 19 september 2000, omstreeks 17.35 uur, werd via het Regionaal Meldcentrum de melding doorgegeven van een gewapende overval bij de [b-straat 1] te [woonplaats]. Na een aantal minuten gaf collega [verbalisant 3] door dat hij een man zag lopen ter hoogte van de Aldi aan de Haaksbergerstraat en dat deze man voldeed aan het door de meldkamer genoemde signalement. Wij reden vervolgens de parkeerplaats van de Aldi op waar wij collega [verbalisant 3] troffen. Hij deelde ons mede dat hij de verdachte was kwijtgeraakt achter de Aldi op de parkeerplaats aan de zijde van de Veldkampstraat. Ik, eerste verbalisant, zag op de parkeerplaats een mes liggen tussen de bosschages. Het betrof een ingeklapt valmes voorzien van een goudkleurige krokodil op het heft. Het mes is veilig gesteld door de technische recherche."
(viii) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, dan wel één hunner:
"Op 26 september 2000 ontvingen wij van de bewoners van perceel [a-straat 1] te [woonplaats], de familie [betrokkene 1], een trainingsbroek, een rood hemd en twee witte sokken. De familie deelde ons mede dat ze sinds 22 september 2000 weer thuis waren en dat ze de week voorafgaande aan de 22e september 2000 niet thuis waren geweest. Vandaag trof [betrokkene 1] in een van de twee groene compostvaten in hun tuin een donkerblauwe trainingsbroek en een paar witte sokken aan. In een emmer onder het afdak in de tuin trof zij een rood "sporthemd" aan zonder mouwen. Door ons zijn de goederen ter beschikking gesteld van het Cobra-team."
(ix) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 8], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 19 september 2000 heb ik op verzoek van [verbalisant 5], werkzaam bij de regiopolitie Twente, ten behoeve van een sporenonderzoek een knipmes veiliggesteld. Het mes was aangetroffen in de bosschage naast de parkeerplaats achter de Aldi, Haaksbergerstraat in Enschede."
(x) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 9], speurhondengeleider, en [verbalisant 10], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, dan wel één hunner:
"Op 27 september 2000 werd door mij, [verbalisant 9], speurhondengeleider, werkzaam bij de technische recherche, een geuridentificatieproef uitgevoerd met de speurhond Barry. Het betreft een geurmonster mes, veiliggesteld op 19 september 2000 door [verbalisant 8]. De verdachte is [aanvrager]. Als gecertificeerd helper was ik, [verbalisant 10], werkzaam bij de technische recherche, bij de proef betrokken. De conclusie: Gezien het gedrag en de werkwijze van Barry bleek mij, [verbalisant 9], dat Barry geurovereenkomst waarnam tussen het geurmonster mes en de geurdragers welke waren vastgehouden door de verdachte [aanvrager]. De geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur."
(xi) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 10], speurhondengeleider, en [verbalisant 11], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, dan wel één hunner:
"Op 27 september 2000 werd door mij, [verbalisant 10], speurhondengeleider, werkzaam bij de technische recherche, een geuridentificatieproef uitgevoerd met de speurhond Rex. Het betreft een geurmonster mes, veiliggesteld op 19 september 2000 door [verbalisant 8]. De verdachte is [aanvrager]. Als gecertificeerd helper was ik, [verbalisant 11], brigadier, bij de proef betrokken. De conclusie: Gezien het gedrag en de werkwijze van Rex bleek mij, [verbalisant 10], dat Rex geurovereenkomst waarnam tussen het geurmonster mes en de geurdragers welke waren vastgehouden door de verdachte [aanvrager]. De geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur."
6.3. Voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zijn de resultaten gebezigd van de hiervoor in 6.2 onder (x) en (xi) vermelde geuridentificatieproeven, die de aanvrager in verband brengt met - kort gezegd - de gewelddadige overval op 19 september 2000 te Enschede.
In het onderhavige geval moet het ervoor worden gehouden dat het Hof zonder de uitkomsten van deze onregelmatige geuridentificatieproeven uit het andere bewijsmateriaal met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Hier doet zich dus niet het hiervoor in 5.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
6.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 4 november 2008.