ECLI:NL:HR:2008:BG2178
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 8 september 2006 uitspraak deed in de strafzaak tegen de betrokkene. De betrokkene, geboren in 1955, had beroep in cassatie ingesteld tegen de verplichting tot betaling van een bedrag van € 182.000,- aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat van de betrokkene, mr. A.J.M. van Roy, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft op 16 december 2008 uitspraak gedaan en de bestreden uitspraak van het Gerechtshof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag. De Hoge Raad heeft het te betalen bedrag verlaagd naar € 177.000,-. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de betrokkene niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot de vermindering van de betalingsverplichting van de betrokkene.
De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.