ECLI:NL:HR:2008:BG2146
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba inzake strafzaak
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, dat op 29 mei 2007 werd uitgesproken in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1969 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Bon Futuro" op Curaçao. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en tot vermindering van die straf, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. De Hoge Raad heeft op 16 december 2008 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de bestreden uitspraak werd vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verminderd tot dertien jaren en negen maanden en het beroep voor het overige verworpen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de middelen geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling nopen tot beantwoording. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, aangezien er meer dan zestien maanden waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat er aanleiding was voor strafvermindering.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk beslist dat, nu de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen andere gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak, de beslissing als volgt moest worden geformuleerd. Het arrest is gewezen door vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.