ECLI:NL:HR:2008:BG2130
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over profijtontneming en getuigenverzoek in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door de advocaten mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer. De zaak betrof een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats was. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd dat het bestreden arrest vernietigd diende te worden en dat de zaak terugverwezen moest worden naar het Hof voor herbehandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof had verzuimd te beslissen op een verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen, in dit geval de verbalisanten die de betrokkene hadden verhoord. Dit verzoek was gedaan op basis van artikel 315 in verbinding met artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering, wat inhield dat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek vereist was. Aangezien noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2007, noch het bestreden arrest een beslissing op dit verzoek bevatte, leidde dit verzuim tot nietigheid van de uitspraak, zoals bepaald in artikel 330 in verbinding met de artikelen 511g en 415 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kon worden berecht en afgedaan. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een uitdrukkelijke beslissing op verzoeken tot het horen van getuigen in strafzaken, en bevestigt dat het ontbreken van een dergelijke beslissing kan leiden tot nietigheid van de uitspraak.