ECLI:NL:HR:2008:BG1814

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/144HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanvaarding van een zoon als medepachter in een pachtovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over pacht. De eiseres, de Andreas Stichting, had de verweerder gedagvaard voor de pachtkamer van het kantongerecht te Heerlen. De vordering van de verweerder was gericht op de erkenning van zijn zoon als medepachter in de pachtovereenkomst met betrekking tot een specifiek perceel grond. De pachtkamer heeft in eerste aanleg de vordering van de verweerder toegewezen, maar heeft de Stichting in haar reconventionele vordering gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De Stichting heeft tegen deze vonnissen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, waar zij haar eis heeft gewijzigd. Het hof heeft de Stichting echter niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen het eerdere vonnis en het vonnis van de pachtkamer bekrachtigd. Hierop heeft de Stichting cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de klachten van de Stichting verworpen, waarbij werd vastgesteld dat de aangevoerde middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de Stichting bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 2.571,34.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van pacht en de voorwaarden waaronder een zoon als medepachter kan worden aangemerkt. De beslissing benadrukt de rol van de rechterlijke organisatie in het waarborgen van de rechtszekerheid en de rechtsontwikkeling binnen het civiele recht.

Uitspraak

19 december 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/144HR
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ANDREAS STICHTING,
gevestigd te Mechelen,
gemeente Gulpen-Wittem,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Stichting en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerder] heeft bij exploot van 24 juni 1998 de Stichting gedagvaard voor de pachtkamer bij het kantongerecht te Heerlen en gevorderd, kort gezegd, dat de pachtkamer zal bepalen dat de zoon van [verweerder] als medepachter zal worden aangemerkt voorzover het betreft de pachtovereenkomst met betrekking tot de in de inleidende dagvaarding genoemde grond.
De Stichting heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, [verweerder] te veroordelen (a) binnen 30 dagen na het vonnis van de pachtkamer onverkort medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht aan de Stichting van het perceel, kadastraal bekend [woonoplaats], sectie [[A]], nummer [001], tegen betaling van de getaxeerde waarde daarvan, zulks met nevenvorderingen.
[Verweerder] heeft de vorderingen in reconventie bestreden.
Na onder meer een tussenvonnis van 18 oktober 2001 en verder processueel debat, heeft de pachtkamer te Heerlen bij eindvonnis van 22 januari 2003 in conventie de vordering van [verweerder] toegewezen. In reconventie heeft de pachtkamer zich wat betreft de vordering onder (a) onbevoegd verklaard en ten aanzien van het overige aan de Stichting haar vordering ontzegd.
Tegen beide vonnissen van de pachtkamer heeft de Stichting hoger beroep ingesteld bij de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem. De Stichting heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd en aangevuld.
Na een tussenarrest in een incident tot tussenkomst, heeft het hof bij eindarrest van 30 januari 2007 de Stichting niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep van het vonnis van 18 oktober 2001 en het vonnis van 22 januari 2003 bekrachtigd.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof heeft de Stichting beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de Stichting heeft op 7 november 2008 schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 december 2008.