ECLI:NL:HR:2008:BG1477
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Afwijzing cassatie tegen veroordelingen voor oorlogsmisdaden tijdens de burgeroorlog in Afghanistan
Op 8 juli 2008 heeft de Hoge Raad der Nederlanden twee cassatieberoepen verworpen tegen veroordelingen voor foltering en schendingen van de wetten en gebruiken van de oorlog (oorlogsmisdaden) die zijn gepleegd tijdens de burgeroorlog in Afghanistan. De zaak betreft de toepassing van artikel 8 van de Wet Oorlogsstrafrecht, die schendingen van de wetten en gebruiken van de oorlog verbiedt. Dit omvat schendingen van artikel 3 van de Geneefse Conventie van 12 augustus 1949, die de bescherming van burgerpersonen in oorlogstijd regelt. Artikel 3 van de Wet Oorlogsstrafrecht verleent Nederlandse rechtbanken jurisdictie om schendingen van de wetten en gebruiken van de oorlog te berechten, ongeacht waar en door wie deze zijn gepleegd, wat wordt aangeduid als universele jurisdictie.
De Hoge Raad heeft de schriftelijke opmerkingen van de raadsman over de mening van de fungerend advocaat-generaal in overweging genomen. De grond van het beroep die zich richtte tegen de afwijzing door het Hof van de verdediging dat het Openbaar Ministerie inbreuk heeft gemaakt op het recht om niet tegen zichzelf te getuigen (nemo tenetur) en het recht op respect voor het privéleven (artikel 8 EVRM) door gebruik te maken van verklaringen van de verdachte aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst, kon niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de gronden van beroep geen vragen van recht oproepen die beantwoord moeten worden in het belang van de uniforme toepassing of ontwikkeling van het recht.
Aangezien geen van de gronden van beroep tot cassatie kan leiden en de Hoge Raad ook geen gronden ziet om het bestreden vonnis ambtshalve te vernietigen, werd het beroep verworpen. De uitspraak werd gedaan door vice-president F.H. Koster als voorzitter en door de rechters A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in aanwezigheid van S.P. Bakker, griffier, en uitgesproken op 8 juli 2008.