ECLI:NL:HR:2008:BG1241

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43620
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van een in Nederland woonachtige kapitein werkzaam in Kazachstan

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, een kapitein die in 2002 woonachtig was in Nederland en werkzaam voor een Nederlands bedrijf in Kazachstan. De Belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2002, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende cassatie instelde. De Minister van Financiën diende een verweerschrift in.

De Hoge Raad oordeelt dat de arbeid die belanghebbende feitelijk heeft verricht uitsluitend plaatsvond krachtens de arbeidsovereenkomst met zijn Nederlandse werkgever, C B.V., en niet op basis van de onderliggende overeenkomst met D B.V. in Kazachstan. Het Hof had geoordeeld dat de onderliggende overeenkomst slechts op papier was afgesloten om te voldoen aan lokale regelgeving en dat deze geen betekenis had in de verhouding tussen belanghebbende en zijn werkgever. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en oordeelt dat de klachten van belanghebbende falen.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken op 24 oktober 2008.

Uitspraak

nr. 43.620
24 oktober 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Spanje (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 augustus 2006, nr. BK-04/02860, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende was het gehele jaar 2002 woonachtig in Nederland en werkzaam voor het A-concern in de wateren van Kazachstan als kapitein aan boord van B.
3.1.2. Tot de gedingstukken behoren twee door belanghebbende gesloten arbeidsovereenkomsten met dagtekening 1 januari 2002, één met C B.V. te Q (hierna: de bovenliggende overeenkomst) en één met D B.V. te R, Kazachstan (hierna: de onderliggende overeenkomst). Blijkens een brief van D B.V. van 27 oktober 2003 is de onderliggende overeenkomst (mede) afgesloten op verzoek van de werkgever vanwege lokale juridische regelgeving en druk vanuit het Labor Department in S.
3.1.3. In de bovenliggende overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
"In aanmerking nemende dat:
(...).
C sluit voor de uitvoering van de werkzaamheden arbeidscontracten met individuele medewerkers, waarbij het mogelijk is dat de betrokken medewerkers contractueel ondergebracht worden bij dochterondernemingen, aanverwante bedrijven en eventueel buitenlandse vennootschappen (bijvoorbeeld "D B.V." In de verhouding tussen betrokken medewerkers en C prevaleert immer de bepalingen uit de individuele arbeidsovereenkomst tussen C en de medewerker boven de arbeidsovereenkomst tussen betrokken medewerker en de betreffende vennootschap.
De arbeidsovereenkomst tussen C en betrokken medewerker wordt aangeduid als bovenliggende overeenkomst.
De arbeidsovereenkomst tussen betrokken medewerker en betrokken vennootschap wordt aangeduid als onderliggende overeenkomst.
Beide partijen kunnen nimmer rechten ontlenen aan de onderliggende overeenkomst.
Partijen komen overeen:
Artikel 1
(...).
lid 2
Medewerker sluit een arbeidsovereenkomst met "D B.V.", welke arbeidsovereenkomst wordt aangemerkt als een onderliggende arbeidsovereenkomst.
lid 3
Medewerker is op de hoogte van het feit dat de in lid 2 genoemde overeenkomst slechts wordt gesloten vanwege administratief technische redenen en locale juridische regelgeving te Kazakhstan.
lid 4
Wanneer bepalingen uit de onderliggende overeenkomst strijdig zijn met de bovenliggende overeenkomst zijn te allen tijde de bepalingen uit bovenliggende overeenkomst van kracht.
lid 5
Bij beëindiging van de bovenliggende overeenkomst, om welke grond dan ook, eindigt tevens van rechtswege de onderliggende overeenkomst (...).
(...)."
3.1.4. Blijkens de aan de Belastingdienst aangeleverde loonbelastingkaart heeft belanghebbende het gehele jaar 2002 loon ontvangen van C B.V. Belanghebbende heeft in Kazachstan belasting en premies voor sociale verzekeringen voldaan.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende in 2002 op grond van artikel 12, lid 1, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: BUB 1999) was verzekerd uit hoofde van de Nederlandse volksverzekeringen.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld (overweging 5.4) dat belanghebbende is verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen, omdat hij zijn arbeid uitsluitend heeft verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland gevestigde werkgever. Het Hof heeft dit oordeel hierop gegrond (overweging 5.3) dat het aannemelijk acht dat in de verhouding tussen belanghebbende enerzijds en C B.V. en D B.V. anderzijds aan de onderliggende overeenkomst geen enkele betekenis toekomt en dat dit contract slechts op papier is afgesloten teneinde te voldoen aan de Kazachstaanse voorwaarden voor tewerkstelling in Kazachstan, en dat gesteld noch gebleken is dat de aan C B.V. als werkgever toekomende rechten en plichten geheel of ten dele zijn overgegaan op D B.V.
3.4. Tegen het hiervoor weergegeven oordeel richten zich de klachten. Belanghebbende betoogt dat gelet op het feit dat hij niet in Kazachstan kan en mag werken indien er geen dienstbetrekking bestaat met een in Kazachstan gevestigde werkgever, er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de werkzaamheden in Kazachstan mede worden verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Kazachstan wonende of gevestigde werkgever.
3.5. In onderdeel 5.3 van 's Hofs uitspraak komt tot uitdrukking dat de arbeid die belanghebbende feitelijk heeft verricht in de zin van artikel 12, lid 1, BUB 1999 uitsluitend plaatsvond krachtens de arbeidsovereenkomst met C B.V. en niet krachtens de arbeidsovereenkomst met D B.V. Tegen de achtergrond van de door het Hof vastgestelde feiten - waaruit mede het doel van het contract met D B.V. blijkt - geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan het, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onvoldoende gemotiveerd. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2008.