ECLI:NL:HR:2008:BF8855

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11804
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens schending van de motiveringsplicht met betrekking tot getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was in hoger beroep vrijgesproken van de tenlastegelegde opzettelijke vrijheidsberoving van twee personen, [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de aangevers onbetrouwbaar waren en dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had gehandeld door deze verklaringen tot bewijs te gebruiken zonder de redenen voor deze afwijking van het standpunt van de verdediging te motiveren. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof inderdaad had verzuimd om de redenen voor het gebruik van de verklaringen van de aangevers te specificeren, wat in strijd was met de motiveringsplicht. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de uitspraak van het Hof, zoals bepaald in artikel 359, achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het gebruik van getuigenverklaringen in strafzaken.

Uitspraak

9 december 2008
Strafkamer
nr. 07/11804
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 oktober 2005, nummer 22/001367-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak ten aanzien van feit 2, is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. Bouman, advocaat te Delft, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt er over dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] wegens onbetrouwbaarheid niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 01 juli 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2] wederrechtelijk van hun vrijheid heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet
- plaatsgenomen in de auto waarin [betrokkene 1 en 2] zaten en vervolgens
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op [betrokkene 1 en 2] gericht en vervolgens
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van [betrokkene 1 en 2] geslagen."
2.3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota, die - voor zover hier van belang - het volgende inhoudt:
"Naast het feit dat de verklaringen van de aangevers met betrekking tot het tijdsbestek aan de Laan niet overeenstemmen met het tijdsbestek aan de Laan zoals is weergegeven op de beelden van de camera's, kan men spreken over tegenstrijdige verklaringen van de aangevers. De stelling van Officier van Justitie dat de discrepantie tussen de verklaring van de aangevers wordt veroorzaakt door het lange tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en de verhoren gaat niet op. De discrepantie tussen de verklaringen onderling blijkt namelijk reeds uit de processen verbaal, zoals terstond bij de politie zijn opgemaakt en de gebeurtenissen nog vers in het geheugen waren.
De tegenstrijdige verklaringen van de aangevers bestaan als volgt uit de verkeerde volgorde van aankomst van de auto's op de Laan en de stoelendans in de auto's van de verscheidene personen.
Ten eerste de tegenstrijdige verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2].
Een heel belangrijk gegeven is dat de verklaringen van de beide aangevers, [betrokkene 1 en 2] betreffende de aankomst van beide auto's en betreffende de gebeurtenissen bij de Opel Astra bij de Laan en de wasstraat niet kloppen!
Volgens de beelden van de camera's arriveerde eerst de Opel Astra, even later gevolgd door de Peugeot. Daarentegen verklaart [betrokkene 1] op pagina 44 dat toen hij op de Laan bij de wasstraat kwam aanrijden en hij vervolgens zijn auto parkeerde achter de Texaco, hij zag dat er reeds een andere auto geparkeerd stond, een grijze Peugeot. Volgens [betrokkene 2] stond de Peugeot daar al geparkeerd met de neus naar de Opel toe (zie punt 10 van de verklaring bij de Rechter Commissaris en pagina 44 van de stukken). Met andere woorden volgens [betrokkene 1] en [betrokkene 2] moet de Peugeot eerder gearriveerd zijn bij de Laan, terwijl op de video duidelijk te zien is dat juist de Opel eerst kwam aanrijden en daarna pas de Peugeot. Bovendien verklaart [betrokkene 2] dat toen [verdachte] bij de Opel Astra kwam, [betrokkene 3] reeds achterin de auto zat, terwijl [betrokkene 1] verklaart dat toen [betrokkene 3] bij de Opel kwam staan, [verdachte] zich reeds in deze auto bevond.
Volgens de stukken verklaart [betrokkene 2] namelijk dat de Opel Astra op de Laan geparkeerd stond, hij op de bijrijdersstoel zat, [betrokkene 1] op de bestuurdersstoel en [betrokkene 3] in het midden van de achterbank zat (pagina 39). Vervolgens gingen [verdachte] en zijn vriend, nadat zij aan [betrokkene 1] een sigaret en een vuurtje hadden gevraagd, plotseling achterin de Opel aan weerskanten van [betrokkene 3] zitten (pagina 40). De hierop haaks staande verklaring van [betrokkene 1] luidt dat [betrokkene 1] samen met [betrokkene 2] in de Opel zat toen [verdachte] en zijn vriend achterin de auto plaats namen. Pas later nadat ze beiden met wapens waren bedreigd en geslagen, stond [betrokkene 3] plotseling aan de rechterzijde van de Opel, ter hoogte van [betrokkene 2], waarna [betrokkene 3] gesommeerd werd om achterin de auto plaats te nemen.
De getuige [getuige 1] verklaart in tegenstelling tot hetgeen de aangevers hebben verklaard dat hij bij de Laan geen mensen rondom de auto van [betrokkene 4] (de Peugeot) of rondom de Opel heeft gezien. Tevens heeft hij geen mensen in of uit de Opel zien komen (zie punt 9).
Eveneens verklaart [getuige 1] dat hij in beide auto's geen vuurwapens heeft gezien. De beschrijving van de wapens door de aangevers verschillen ook; hierbij verwijs ik naar de onderliggende pleitnota van de zitting bij de Meervoudige Kamer van de Rechtbank.
(...)
De aangevers [betrokkene 1 en 2] hebben wederom tegenstrijdige verklaringen afgelegd betreffende de opzettelijke vrijheidsberoving waarbij zij over enige afstand zouden zijn meegenomen met de auto's en zij, of een van hen, van auto moesten verwisselen.
Volgens de verklaring van [betrokkene 2] moest bij de Fruitweg [betrokkene 1] uit de Opel in de Peugeot stappen en volgens de verklaring van [betrokkene 1] moest bij de Fruitweg [betrokkene 2] uit de Opel in de Peugeot stappen. Beide mannen wijzen de ander aan die op de desbetreffende locatie van auto moest verwisselen, waardoor de geloofwaardigheid van het hele verhaal wordt ondermijnd. Voor de gedetailleerde wisseling van de personen verwijs ik gaarne naar de bijgevoegde pleitnota in eerste aanleg.
Het verhaal van [betrokkene 3] is weer anders, volgens zijn uitleg vond er een wisseling plaats van de desbetreffende personen op andere stoelen in dezelfde auto, de Opel. Volgens [betrokkene 3] bleven [betrokkene 1 en 2] namelijk tot bij de Laakkade in de Opel. Op pagina 92 staat dat volgens hem dat [betrokkene 1] de Opel tot aan de Dynamostraat moest rijden waar hij het voertuig moest parkeren. Daar werd van plaats gewisseld in het voertuig. [Betrokkene 1 en 2] moesten van voorstoelen op de achterstoelen van de Opel gaan zitten, [verdachte] nam plaats op de bestuurdersstoel en [betrokkene 3] moest op de bijrijdersstoel van de Opel gaan plaatsnemen waarna [verdachte] naar de Laakkade reed. In tegenstelling tot de verklaring van [betrokkene 1] dat hij de Opel bestuurde vanaf de Laan tot aan de Laakkade en in tegenstelling tot de verklaring van [betrokkene 2] dat [betrokkene 1] de Opel bestuurde tot aan de Fruitweg waarna man 3 de Opel bestuurde tot aan de Laakkade. Ik herhaal dat naast het feit dat de verklaring van [betrokkene 3] anders luidt, hij in eerste instantie geen aangifte wilde doen bij de politie en ik later van hem zelf hem heb vernomen dat hij de aangifte in deze zaak geheel wilde intrekken, (hierbij verwijs ik naar de zitting van 15 november 2004).
Kortom men kan hier niet spreken over details die de aangevers door vermeend gewelddadig gedrag en door tijdsverloop zich niet meer precies zouden kunnen herinneren, zoals door de Officier van Justitie in zijn requisitoir en in de appelmemorie stelt.
Welke auto zich eerder bevond op de Laan bij de wasstraat en de wisseling van de plaatsen in de auto's (waarbij de aangevers elkaar aanwijzen), zijn duidelijke feitelijke gebeurtenissen en zeker geen details.
Opmerkelijk is bovendien dat de Officier van Justitie in de bijgevoegde stukken stelt dat [verdachte] door [betrokkene 2] bij de Foto Oslo-confrontatie zou zijn herkend als een van de daders terwijl in zijn verklaring is opgenomen dat [verdachte] geen tatoeages en geen gouden tanden heeft. Welnu, [verdachte] heeft weldegelijk een gouden tand en hij heeft juist in het oog springende tatoeages op zijn beide armen, handen en zelfs vingers die erg opvallend zijn. Op de zomeravond van 1 juli 2004 droeg [verdachte] een t shirt met korte mouwen, zodat de tatoeages zichtbaar moeten zijn geweest voor de aangevers.
Het aanwijzen van [verdachte] als een van de vier daders terwijl men geen uiterlijke kenmerken bij hem heeft kunnen zien of waarnemen, zoals tatoeages, lijkt niet erg overtuigend. Op grond van de laatstgenoemde bevinding, de videobeelden waar geen gijzeling of ontvoering op te bespeuren valt, de korte onrealistische tijd van een paar seconden bij de Laan en de wasstraat waar zich het een ander zou hebben afgespeeld, de tegenstrijdige verklaringen van de aangevers, de getuigenverklaring en op grond van het feit dat een van de aangevers de aangifte wilde intrekken kan men wederom een groot vraagteken zetten bij de waarheid van het verhaal van de aangevers.
Ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit; de opzettelijke vrijheidsberoving en poging van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] die is aangevangen bij de Laan, kan men stellen dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, op grond van de beelden van de videocamera's en op grond van de daarbij horende stukken waarin wordt vermeld dat geen gijzeling of ontvoering is waar te nemen. Tevens blijkt dat het ten laste gelegde feit met gebruikmaking van geweld en dreiging met een vuurwapen zich niet kan hebben afgespeeld binnen een aantal seconden. De vrijspraak behoort te worden gehandhaafd conform het vonnis van de Rechtbank."
2.4. Hetgeen door de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de verklaringen van [betrokkene 1 en 2] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de in het middel bedoelde verklaringen tot het bewijs van het onder 1 primair tenlastegelegde te bezigen, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede lid, Sv - niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van
de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 9 december 2008.