ECLI:NL:HR:2008:BF8845
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak inzake de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de proceskostenvergoeding aan de benadeelde partij. De betrokkenen waren eerder door de rechtbank te Arnhem veroordeeld voor diefstal met geweld, waarbij de benadeelde partij proceskosten had gemaakt die door de rechtbank waren toegewezen. Het Hof had echter verzuimd deze proceskosten in mindering te brengen bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, wat in strijd is met artikel 36e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof de aan de benadeelde partij toegewezen proceskosten ten bedrage van € 1.450,00 niet in mindering had gebracht bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft het bestreden arrest vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de bepaling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 40.265,00 en het beroep voor het overige verworpen.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een correcte berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij ook de proceskosten van de benadeelde partij in aanmerking moeten worden genomen. Dit arrest heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde is, en bevestigt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met de berekening van schadevergoedingen en proceskosten.