ECLI:NL:HR:2008:BF8826
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van niet te goeder trouw ontstaan van schulden
In deze zaak heeft verzoekster, wonende te [woonplaats], op 14 november 2006 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage met het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft op 25 april 2007 dit verzoek afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 3 juli 2007 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen deze beslissing heeft verzoekster cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft op 5 december 2008 arrest gewezen en het beroep van verzoekster verworpen. De beslissing is genomen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann. De afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is gebaseerd op artikel 288 lid 2 van de Faillissementswet, dat betrekking heeft op het niet te goeder trouw ontstaan van schulden. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de schuldsaneringsregeling en de voorwaarden waaronder deze kan worden toegepast.