ECLI:NL:HR:2008:BF5691
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.P. Balkema
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf en afwijzing getuigenverzoek in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1978 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere veroordeling. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.P. Hamer en mr. M.J.C. Zuurbier, stelde verschillende middelen van cassatie voor, waaronder een verzoek om de medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige te horen. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat een medeverdachte die gelijktijdig met de verdachte wordt behandeld, automatisch als 'verschenen getuige' kan worden aangemerkt, onjuist is. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om de medeverdachte te horen niet kon worden toegewezen.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf werd verminderd van drie jaren en tien maanden naar drie jaren en acht maanden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, wat aanleiding gaf tot strafvermindering. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling, vooral met betrekking tot de behandeling van getuigen in cassatieprocedures en de waarborging van de redelijke termijn in strafzaken.
De beslissing werd genomen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.