ECLI:NL:HR:2008:BF5521

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10650
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen strafoplegging voor drugshandel met cocaïne en MDMA

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor drugshandel, specifiek de verkoop en aflevering van cocaïne en MDMA. De Hoge Raad heeft op 16 december 2008 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 07/10650. De verdachte, geboren in 1979, was betrokken bij de drugshandel van 1 januari 2000 tot en met 8 december 2004. Het Hof had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van 2.400 euro. De Advocaat-Generaal bij het Hof had een hogere straf van vier jaar geëist, onderbouwd met argumenten over de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de strafoplegging toereikend had gemotiveerd en dat de straf niet verder hoefde te worden onderbouwd volgens artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verwierp de beroepen van zowel de Advocaat-Generaal als de verdachte, en bevestigde de uitspraak van het Hof. De zaak benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de gevolgen van drugshandel voor de samenleving.

Uitspraak

16 december 2008
Strafkamer
nr. 07/10650
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2006, nummer 22/006046-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. De beroepen zijn ingesteld door Advocaat-Generaal bij het Hof en door de verdachte.
1.2. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur het beroep tegengesproken en tevens een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Voorts heeft mr. P.H. Ruys, advocaat te Rotterdam, namens de verdachte bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. Ook deze schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.3. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de beroepen zal verwerpen.
2. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel
2.1. Het middel klaagt dat de strafoplegging onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 01 januari 2000 tot en met 08 december 2004 te Zoetermeer en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd hoeveelheden cocaïne en MDMA en/of MDA en/of amfetamine, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.2.2. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft te dier zake de oplegging van een gevangenisstraf van vier jaren gevorderd. Het schriftelijk requisitoir, dat zich bij de gedingstukken bevindt, houdt ter onderbouwing van deze vordering het volgende in:
"De meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft bij vonnis van 6 oktober 2005 de verdachten vrijgesproken van de bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde handel in XTC-pillen en hen terzake van het medeplegen van handel in cocaïne opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
(...)
IV. De op te leggen straf
Als gevolg van de handel in cocaïne en XTC-pillen wordt de volksgezondheid geschaad. Ter bekostiging van dit slopend gif moeten verslaafden veelal hun toevlucht nemen tot het plegen van vermogensmisdrijven. Over al deze bijkomstigheden hebben verdachten zich niet bekreund. Het heeft hen er in ieder geval niet van weerhouden zich gedurende lange tijd bezig te houden met deze handel. Het was een financieel lucratieve handel.
De officier van justitie heeft in haar appelmemorie aangegeven dat de verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] qua hiërarchie gerangschikt kunnen worden boven de verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 4]. Eerstgenoemde [betrokkene 1] heeft voor de handel in cocaïne, gedurende één jaar, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk opgelegd gekregen. [Betrokkene 1] had een strafblad. De verdachte [betrokkene 4] (zonder strafblad) heeft voor handel in cocaïne gedurende één jaar een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk opgelegd gekregen. Bij deze stand van zaken wekt de door de rechtbank in deze zaak opgelegde straffen (21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk) - zelfs indien wordt uitgegaan van alleen handel in cocaïne - verbazing, mede als uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij deze handel al ongeveer vijf jaren (2000, 2001, 2002, 2003, 2004) hebben gevoerd.
De zgn. BOS-richtlijn (aan dit requisitoir gehecht) schrijft bij drugshandel gedurende vijf jaren een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en negen maanden voor. Het openbaar ministerie wijst nog op een vonnis van de meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 2 maart 2006, waarin een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren is opgelegd (voor drie jaar dealen in, o.a. cocaïne; weliswaar enerzijds recidive, maar anderzijds een kortere dealperiode). Hof 's Hertogenbosch heeft op 29 maart 2002 een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opgelegd voor het verkopen en afleveren van diverse soorten harddrugs voor een periode van vijf jaren. Deze uitspraken zijn ook aan dit requisitoir gehecht.
Bij deze stand van zaken verdient de ernst van de feiten, de periode waarin de verdachten in cocaïne en - zoals door het openbaar ministerie in hoger beroep gerequireerd - XTC-pillen een hogere straf als in eerste aanleg is opgelegd. De omstandigheid dat verdachten niet eerder wegens misdrijven uit de Opiumwet zijn veroordeeld weegt onvoldoende zwaar om een lagere of andersoortige straf te vorderen.
Zelfs indien het hof in hoger beroep niet de handel in XTC-pillen (bewezen) zou achten, is het openbaar ministerie van oordeel dat de enkel voor de jarenlange handel in cocaïne door de rechtbank te dezen opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van dat feit, mede ook in het licht van de aan medeverdachten en elders in den lande opgelegde (gevangenis)straffen.
V. Slotsom
Het openbaar ministerie heeft de eer te requireren dat het het hof zal mogen behagen de vonnissen waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het aan de verdachten tenlastegelegde (verkoop, aflevering, vervoer van cocaïne en XTC-pillen) bewezen te verklaren en aan hen daarvoor op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht."
2.2.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een geldboete van 2.400 euro. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het tenlastegelegde (verkoop, aflevering en vervoer van cocaïne en extasy) tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is sinds 2000 betrokken geweest bij de verkoop van cocaïne, aanvankelijk als loopjongen. Pas sinds 2002 handelde hij zelfstandig.
Hoewel het hof, in tegenstelling tot de rechtbank, ook, in ieder geval één keer, de verkoop van dertig extasypillen bewezen acht, ziet het hof hierin geen reden om een hogere gevangenisstraf op te leggen dan in eerste aanleg. Gelet echter op de bewezenverklaarde handel en het winstoogmerk dat de verdachte en zijn mededader ertoe heeft gebracht het bewezenverklaarde te begaan, is het hof - alles overwegende - van oordeel dat, mede uit het oogpunt van speciale preventie, naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur, een geheel onvoorwaardelijke geldboete van navermelde hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, afgeleid van zijn verdiencapaciteit."
2.3. Aldus heeft het Hof de strafoplegging, ook in het licht van hetgeen door de Advocaat-Generaal is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv noopte het Hof niet tot een nadere motivering.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van de namens de verdachte voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt de beroepen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, de vice-president A.J.A. van Dorst en de raadsheer J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.