ECLI:NL:HR:2008:BF5300

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01693/07 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2008 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. T.N. van Riel, stelde dat er sprake was van een persoonsverwisseling, wat de basis vormde voor de herziening. De aanvrager was eerder op 16 oktober 2004 aangehouden op Schiphol en veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De aanvrage tot herziening berustte op de stelling dat de zaak ten onrechte op naam van de aanvrager was gesteld, en dat de Politierechter, indien hij op de hoogte was geweest van de relevante feiten, de aanvrager zou hebben vrijgesproken.

De Hoge Raad heeft de aanvrage gegrond verklaard en de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van de beschikbare stukken, waaronder een proces-verbaal van identiteitsonderzoek, steun biedt aan de stelling van de aanvrager. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de aanvrage gegrond verklaard moest worden, en dat de zaak opnieuw behandeld moest worden op basis van artikel 467, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldigheid in strafzaken, vooral in situaties waarin persoonsverwisseling aan de orde is. De beslissing van de Hoge Raad biedt de aanvrager de kans op een eerlijke herbehandeling van de zaak, waarbij de juiste feiten en omstandigheden in overweging worden genomen.

Uitspraak

28 oktober 2008
Strafkamer
nr. 01693/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 2 december 2004, nummer 15/003424-04, ingediend door mr. T.N. van Riel, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1.1. De aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
- op 16 oktober 2004 is op Schiphol een persoon zich noemende [aanvrager] aangehouden als verdachte van overtreding van art. 2 van de Opiumwet;
- de aangehouden persoon is op 16 oktober 2004 in verzekering gesteld;
- op 19 oktober 2004 is, nadat de aangehouden persoon is gehoord door de Rechter-Commissaris, zijn bewaring bevolen;
- op 27 oktober 2004 is, nadat de aangehouden persoon in raadkamer is gehoord, zijn gevangenhouding bevolen;
- de gevangenhouding is op 24 november 2004, na verhoor van de aangehouden persoon, verlengd met dertig dagen;
- de aangehouden persoon is ter terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 2 december 2004 verschenen. De Politierechter heeft tegen hem, onder de naam [aanvrager], op diezelfde dag vonnis gewezen;
- tegen de uitspraak van de Politierechter is geen rechtsmiddel aangewend.
4.1.2. Als bijlage bij de aanvrage is onder meer gevoegd een kopie van een proces-verbaal betreffende identiteitsonderzoek van 1 februari 2007. Dit proces-verbaal houdt onder meer in dat op 1 februari 2007 een dactyloscopisch signalement is vervaardigd van een man die opgaf te zijn [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]. Laatstgenoemde identificeerde zich met een Nederlandse identiteitskaart. Het op 18 oktober 2004 te Schiphol vervaardigde dactyloscopisch signalement gesteld ten name van [aanvrager] is niet identiek aan het eerder genoemde signalement.
4.2. De inhoud van de hiervoor onder 4.1.1 en 4.1.2 vermelde gegevens, in onderling verband en samenhang beschouwd, geeft steun aan de stelling dat de uitspraak waarvan herziening is gevraagd ten onrechte op naam van de aanvrager is gesteld. Die situatie moet gelijk worden gesteld met die waarvan in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv sprake is, te weten dat de rechter een veroordeelde van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, als deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend was geweest, niet tot veroordeling ten name van de aanvrager zou zijn gekomen.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 oktober 2008.