ECLI:NL:HR:2008:BF5060
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijsoverwegingen in drugszaken en de aanwezigheid van cocaïne
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het voorbereiden van de bewerking van deze cocaïne. De verdediging voerde aan dat het oordeel van het Hof onbegrijpelijk was, omdat het Hof had geoordeeld dat niemand de woning had betreden tussen het moment waarop de verdachte de woning verliet en het tijdstip van de doorzoeking door de politie. Dit oordeel werd betwist, omdat er bewijs was dat om 12.58 uur nog een man de woning was binnengegaan. De Hoge Raad oordeelde dat de nadere bewijsoverweging van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de tegenstrijdige informatie uit het proces-verbaal van observatie. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsoverwegingen in strafzaken, vooral in drugszaken waar de aanwezigheid van verdovende middelen cruciaal is voor de beoordeling van de schuld van de verdachte.