ECLI:NL:HR:2008:BF3803

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13180
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens schending van artikel 359, tweede lid, Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was in hoger beroep veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn vader, [slachtoffer], op 20 december 2004 te Poeldijk. De verdediging stelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) had nagelaten om de redenen te geven waarom het was afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte standpunt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet in voldoende mate had onderbouwd waarom het de argumenten van de verdediging niet had gevolgd. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de uitspraak van het Hof, zoals bepaald in artikel 359, achtste lid, Sv. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechterlijke macht, vooral in strafzaken waar de rechten van de verdachte op het spel staan. De zaak illustreert ook de noodzaak voor rechters om expliciet in te gaan op de argumenten van de verdediging, om zo de rechtszekerheid en het vertrouwen in de rechtspraak te waarborgen.

Uitspraak

16 december 2008
Strafkamer
Nr. 07/13180
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 januari 2007, nummer 22/004135-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Hof te 's-Gravenhage dan wel zal verwijzen naar een aangrenzend Gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 20 december 2004 te Poeldijk, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een aluminium staaf, meermalen, [slachtoffer] (met kracht) op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2007, voor zover inhoudende:
"Op 20 december 2004 ben ik naar de [a-straat 1] te [plaats] gereden. Ik vroeg mijn ouders of ze de serredeur wilden open doen, maar dat deden ze niet. Toen heb ik het raam ingeslagen.
Mijn vader kwam op een gegeven moment naar voren gelopen. Hij was toen niet gewond. Om de sleutel, die aan de binnenkant zat, te kunnen pakken moest ik de ruit en de hordeur wegslaan. Ik heb de onderste ruit ingeslagen en ik heb de hordeur kapot geslagen. Mijn vader is gewond geraakt."
b. Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 20 december 2004 bevond ik mij samen met mijn vrouw, [getuige 1], in de woonkamer van mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats], gemeente Westland. Ik hoorde [verdachte] in de achtertuin schreeuwen dat wij de deur voor hem moesten openmaken. Ik zag dat [verdachte] een rammende beweging naar de deurruit maakte. Ik stond aan de andere kant. Inmiddels was er een groot gat in de ruit ontstaan. Ik voelde vervolgens een harde krachtige klap op mijn hoofd. Ik voelde pijn en ik voelde dat een golf bloed over mijn hoofd begon te stromen. De klappen die ik heb ontvangen waren allemaal opzettelijk en met kracht."
c. Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op 20 december 2004 was ik samen met mijn man in mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] (Westland). Ik zag dat mijn zoon, [verdachte], over het dak liep en in de achtertuin sprong. Mijn man en ik stonden bij de achterdeur van de serre. [Verdachte] schreeuwde dat we de achterdeur voor hem moesten openen. Mijn man antwoordde dat hij de deur niet ging openmaken. Ik zag dat [verdachte] een slaande beweging maakte in de richting van de deur van de serre. Als gevolg hiervan brak de ruit van deze deur. Mijn man is vervolgens achter de deur gaan staan om [verdachte] tegen te houden. Ik zag dat [verdachte] een staaf met beide handen vast had en boven zijn schouder hield en kennelijk opzettelijk en met kracht slaande bewegingen maakte in de richting van mijn man. Mijn man werd door [verdachte] geraakt; op zijn hoofd. Ik zag dat [verdachte] mijn man meerdere malen sloeg. Ik zag dat mijn man hevig bloedde en als gevolg van de klappen gewond is geraakt aan zijn hoofd. Mijn man is voor zijn verwondingen vervoerd naar het ziekenhuis."
d. Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 20 december 2004 kreeg ik de opdracht van de centralist van de centrale meldkamer van de politie Haaglanden te gaan naar de [a-straat 1] te [plaats], gemeente Westland. Ter plaatse aangekomen heeft een vrouw mij de woning binnengelaten. Ik zag dat een man die later bleek [verdachte] te zijn de woning via de achterdeur binnen probeerde te komen. Ik zag een oude man binnen in de woning tegen de hordeur van de achterdeur aanduwen. Ik zag dat [verdachte] een staaf van ongeveer een meter lang met beide handen boven zijn schouder hief.
Vervolgens zag ik dat [verdachte] de oude man kennelijk opzettelijk met kracht boven op zijn hoofd sloeg. Het betrof een metalen staaf."
e. Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Constatering verbalisant: Ik verbalisant zag dat een aluminium zijlat welke deel uitmaakte van een hordeur afgebroken op de vloer lag in de serre. Ik zag dat de zijlat bebloed was.
Ik verbalisant heb het volgende goed inbeslaggenomen:
Nadere omschrijving: zijlat van hordeur, lengte 90 cm,
Materiaal: aluminium"
f. Een aanvraagformulier medische informatie van 31 mei 2005, ondertekend door de arts-assistent [betrokkene 1], voor zover inhoudende:
"Verzoek om medische informatie over:
Naam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Adres: [a-straat 1]
Woonplaats: [plaats] (Westland)
die op 20 december 2004 betrokken is geweest bij een mishandeling.
In te vullen door geneeskundige
I. omschrijving van het letsel.
A. Uitwendig waargenomen letsel. Diverse diepe wonden op
gezicht.
Is er sprake van uitwendig bloedverlies? Ja"
2.4. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2007 gehechte pleitnota van de raadsvrouwe van de verdachte houdt, voor zover thans van belang, het volgende in:
"INLEIDING
Tot verbazing nam de verdediging kennis van het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep. Het dossier geeft op geen enkele wijze aanleiding tot enige veroordeling en ook de rechtbank was hierin ter zitting van 2 juni 2005 dusdanig duidelijk dat er niet alleen op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis werd beslist in raadkamer maar dat er zelfs direct tot vrijspraak werd beslist. Wanneer dan de appelmemorie erop nageslagen wordt blijkt dat er thans geen enkel aanvullend argument van de zijde van het Openbaar Ministerie naar voren is gebracht ten opzichte van het in eerste aanleg gevoerde requisitoir. Evenmin worden verweren zoals deze door de verdediging waren gevoerd in eerste aanleg afdoende weerlegd.
De verdediging vreest dat juist de tijd en energie die door het Openbaar Ministerie in deze zaak is gestopt, ingegeven door de leeftijd wellicht en de situatie van de aangevers die geen aangifte wensten te doen, reden is voor een vervolg van deze zaak. Echter, en dat is uitermate belangrijk, het letsel, een gevolg van een vermeend strafbaar feit zou geen aanleiding moeten en mogen zijn voor een procedure en kan niet bijdragen tot overtuiging of bewijs. Een feit moet eerst wettig en overtuigend bewezen worden waarna bijvoorbeeld letsel redengevend zijn voor de strafmaat. Het terugredeneren van letsel naar een strafbaar feit is wellicht begrijpelijk maar juridisch onjuist. De verdediging is dan ook, ook na herbestudering van het dossier en bestudering van de appelmemorie van het Openbaar Ministerie, niet tot een andere conclusie gekomen dan in eerste aanleg. Het dossier is niet aangevuld, de situatie niet gewijzigd zodat cliënt ook nu vrijgesproken dient te worden van de aan hem ten laste gelegde feiten. De verdediging wil u daarom verzoeken, edelgrootachtbaar college, het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank hier in Den Haag te bevestigen.
Omdat naar mening van de verdediging de opbouw van het pleidooi in eerste aanleg, duidelijk was en de Officier in de appélmemorie ook deze opbouw heeft gehanteerd zal ook nu, in hoger beroep, stapsgewijs het dossier, en dus het vermeende bewijs, worden doorgenomen en weerlegd. Daarbij merk ik op dat de verweren in eerste aanleg gevoerd ook nu nog onverminderd van kracht zijn. Daar waar van belang zal dat geïllustreerd worden.
BEWIJS
In de appelmemorie wordt gesteld dat het bewijs, ondanks de door de verdediging aangehaalde en uiteengezette tegenstrijdigheden, op hoofdlijnen, namelijk waar het de verweten gedraging betreft, gelijkluidend is. Echter daarmee gaat het Openbaar Ministerie voorbij aan alle gevoerde verweren. Namelijk, de hoofdlijnen zijn juist niet gelijk. De ene verbalisant relateert geen mishandeling te hebben gezien, de andere relateert van wel. Dit nog afgezien van het feit dat ze beiden verklaren alleen, [verbalisant 1] past zijn op ambtseed opgemaakte proces-verbaal bij de Rechter-Commissaris enigszins aan, binnen te zijn geweest.
Ook in de appelmemorie wordt aangegeven dat de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal op sommige punten wellicht onjuist zijn geweest. De waarnemingen van de verbalisanten, zijn niet alleen strijdig aan elkaar maar gaan bovendien in geen enkel opzicht samen met hetgeen de ouders van cliënt hebben verklaard. Het enige waarover iedereen gelijkluidend verklaart en waarop in de appelmemorie waarschijnlijk wordt gedoeld, is het letsel dat na de aanhouding van cliënt bij [slachtoffer] werd geconstateerd. Het Openbaar Ministerie geeft ook aan dat de verweten gedraging ook door de medische informatie wordt ondersteund. Echter, de medische informatie ondersteunt het letsel dat bij de vader van cliënt is waargenomen. Het ondersteunt dus ook op dat punt hetgeen reeds aan u is voorgehouden. De medische informatie zegt echter helemaal niets over de vermeende feiten of over de manier waarop het letsel ontstaan zou kunnen zijn.
Tot slot is het Openbaar Ministerie van mening dat cliënt zelf over zijn boosheid heeft verklaard wat zou moeten bijdragen aan de overtuiging dat cliënt de feiten, die hij ontkent, wel zou hebben, of zou kunnen hebben, gepleegd. Echter, zoals uit de verklaring van cliënt maar ook uit de getuigenverklaringen blijkt, was de boosheid van cliënt in het geheel niet gericht tegen de ouders van cliënt maar juist tegen de motoragent ter plaatse die cliënt weigerde te helpen en hem zelfs ronduit uitlachte. De boosheid die daardoor bij cliënt ontstond maakte dat hij, zoals waarvoor hij ook op voorhand waarschuwde, de achterdeur met zijn klomp heeft ingeslagen nu de verbalisant hem weigerde te helpen zijn eigen woning te betreden en zelfs weigerde te bemiddelen. Er was voor cliënt geen enkele reden, en dat dat anders is blijkt ook niet uit het dossier, om zijn ouders te mishandelen of onheus te bejegenen.
Kortom, het bewijs zoals door het Openbaar Ministerie gebezigd en door de rechtbank ook in eerste aanleg in alle redelijkheid afgewogen, ondersteunt de verklaring dat cliënt in zijn eigen huis heeft ingebroken. Het ondersteunt ook dat er op enig moment een aantal verbalisanten in de woning van cliënt is geweest en het ondersteunt, gelet ook op de aangetroffen bloedsporen in de keuken dat de vader van cliënt een hoofdwond had. Op geen enkele wijze ondersteunt dit het aan cliënt ten laste gelegde, te weten de poging doodslag, zware mishandeling of een poging daartoe tegen zijn vader in de serre gepleegd. (...)
Koevoet versus ijzeren staaf
De verdediging heeft in eerste aanleg stil gestaan bij de verklaringen van [slachtoffer en getuige 1] die beiden stellig aangeven, en dat bij de Rechter-Commissaris nog stelliger beweren dan eerder bij de politie, dat cliënt met een koevoet de achterdeur heeft ingeslagen. De koevoet wordt zelfs nauwkeurig omschreven. Verbalisant [verbalisant 1] daarentegen verklaart dat er sprake zou zijn geweest van het gebruik door cliënt van een ijzeren staaf, zijnde juist niet de door de ouders zo nauwkeurig omschreven koevoet. Bij nader onderzoek zou de gebruikte staaf niets anders zijn geweest dan de middenlat van de hordeur, aldus verbalisant [verbalisant 1]. Dit terwijl [slachtoffer] dit juist pertinent ontkent en weerlegt. Buiten het feit dus dat de ouders over de, hun bekende, koevoet spreken, de koevoet kwam immers uit hun eigen woning, laten ze over hun conclusie absoluut geen onduidelijkheid bestaan. Het was zeker niet, anders dan verbalisant [verbalisant 1] terugrekenend heeft geconcludeerd, de aluminium tussenlat waarmee [slachtoffer], zoals hij zelf zegt, geslagen werd. Niet voor niets wordt 'terugrekenend' gezegd. Immers, verbalisant [verbalisant 1] zegt gezien te hebben dat cliënt zijn vader met een ijzeren staaf, zeker geen koevoet, sloeg. Hij zag niet dat dit het afgebroken stuk van de hordeur was.
Pas later, toen hij terug is gegaan naar de plek van de vermeende mishandeling, trof hij daar de afgebroken tussenlat van de hordeur aan en trok hij de conclusie dat cliënt dus hiermee geslagen moet hebben.
Het Openbaar Ministerie stelt dan dat het aannemelijk is de lezing van verbalisant [verbalisant 1] te volgen. Maar waarom? Waarom is deze achteraf getrokken conclusie meer waard dan de verklaring van verbalisant [verbalisant 3]? Waarom is deze achteraf getrokken conclusie zwaarwegender dan de verklaringen van [slachtoffer en getuige 1]?
Het gaat er hier, maar in geen enkele strafzaak overigens, niet om wat er wel en niet aannemelijk is of lijkt. Het gaat erom wat er wel en niet bewezen kan worden door middel van de bewijsmiddelen zoals deze in ons wetboek van strafvordering worden opgesomd. De ouders die zeggen ooggetuigen en slachtoffer te zijn geworden zeggen dat het zeker niet de middenlat was. Hoe kan het Openbaar Ministerie ons dan voorhouden dat we die verklaringen maar ter zijde moeten schuiven omdat een andere verklaring aannemelijker lijkt en blijkbaar beter in het achteraf geschetste plaatje past?
Daarbij, wordt door het Openbaar Ministerie in de appelmemorie een aantal redenen opgesomd waaruit zou moeten blijken dat hetgeen door de verdediging in eerste aanleg, betreffende de aluminium tussenlat, gesteld niet juist zou zijn. Er is door mij onder andere gesteld dat, hetgeen overigens nog immer van toepassing is, het de aluminium tussenlat niet geweest kan zijn waarmee cliënt zou hebben geslagen omdat deze buigzaam zou zijn. De lat had dan doordat deze ofwel de buitendeur en het glas, ofwel de hordeur ofwel [slachtoffer] had geraakt, vervormd moeten zijn. Denkt u zich in de gemiddelde hordeur die bij een bouwmarkt kan worden gekocht.... Van uitermate stevige kwaliteit zijn deze meestal niet. Er is ook gesteld dat [verbalisant 1] niet één maar twee keer verklaard heeft een metalen 'kling kleng' geluid te hebben gehoord welk geluid niet past bij het vallen van een aluminium tussenlat van een hordeur op een met vloerbedekking beklede vloer.
En bovendien kan cliënt nooit met de lat op zijn vader in hebben geslagen van buitenaf daar de lat aan de binnenzijde van de buitendeur, in de hordeur, bevestigd was. De lat moet dus op z'n minst, ook gelet op de schade aan de ruit van de achterdeur, van binnenuit gepakt en gehanteerd zijn.
Het Openbaar Ministerie stelt dan dat ter zitting is gebleken dat het om een zwaargewicht staaf ging die geenszins buigzaam zou zijn geweest. Ik kan mij niet herinneren dat de lat op andere wijze tijdens de zitting is gebruikt dan het louter tonen door de Officier van Justitie. Ik kan mij vergissen maar uit het proces-verbaal kan ook niet worden opgemaakt dat de beweringen van het Openbaar Ministerie, zoals nu in de appelmemorie gedaan, bevestigd werden door de rechtbank. In het proces-verbaal is opgenomen (p. 3) "De officier toont het stuk van de hordeur, waarvan op pagina 14 van het proces-verbaal van politie een foto is opgenomen." Precies zoals ik het me herinner, niet meer en niet minder.
Door het Openbaar Ministerie wordt, onder andere in de appelmemorie opgenomen dat de vloerbedekking niet is onderzocht. Misschien lagen er wel tegels wordt er gesteld. Ik kan u verzekeren, ik ben namelijk wel ter plaatse geweest ten tijde van het maken van de T-plattegrond, dat er geen tegels in de serre liggen en dat dit gewoon vloerbedekking betreft, zoals overigens ook de ouders van cliënt, ieder afzonderlijk, bij de Rechter-Commissaris hebben verklaard. En zoals ook cliënt heeft verklaard. Nu het blijkbaar de bedoeling is op dit punt twijfel te zaaien met deze stelling had het voor de hand gelegen dat, wanneer [slachtoffer en getuige 1], cliënt en ikzelf niet geloofd werden, er nader onderzoek was gedaan door het Openbaar Ministerie hetgeen niet is gebeurd.
Tot slot wordt in de appelmemorie voorgehouden dat [slachtoffer] het heeft over het nikkelen stuk van de tussendeur. Hiermee zou moeten worden aangetoond dat het wel de tussenlat geweest moet zijn waarmee de vader van cliënt, ondanks zijn eigen ontkenning op dit punt, geslagen zou zijn. Echter, het mag duidelijk zijn dat onderzoek heeft uitgewezen dat er geen sprake was van een nikkelen tussenstuk. Het ging juist om aluminium zodat deze verwijzing of stelling ongefundeerd is en geen enkele bijdrage levert aan hetgeen het Openbaar Ministerie stelt.
Tot slot verwijs ik u naar de bijlage die aan de pleitnota is gehecht, een onderdeel van de Internetencyclopedie, waaruit blijkt dat aluminium wel degelijk, anders dan door de Officier van Justitie gesteld, een buigzaam materiaal is.
Volgorde binnenkomst
Vrij uitgebreid is in eerste aanleg stil gestaan bij de volgorde van binnenkomst van de verbalisanten omdat daarover nogal wat onduidelijkheid was en nog steeds is. Dit is van belang omdat hieruit kan worden geconcludeerd dat er door de verbalisanten een onjuist relaas is gegeven van de waarnemingen of mogelijke waarnemingen. Nu de verbalisanten niet alleen elkaar tegenspreken maar hun bevindingen ook nog eens in strijd zijn met hetgeen de ouders van cliënt hebben waargenomen, hetgeen door getuigen is waargenomen en in strijd zijn met de mogelijke waarnemingen gelet op de aan het dossier gevoegde T-plattegrond, is de verdediging van mening dat aan de processen-verbaal geen bewijsgewicht kan toekomen.
[Getuige 1] riep, blijkens haar verklaring, de hulp van de politie pas in toen het haar en haar man niet lukte cliënt tegen te houden. Zij verklaart zelf de politie pas te hebben binnen gelaten nadat cliënt reeds was binnen getreden en reeds naar de voordeur was gelopen. Dat betekent dat er door de verbalisanten eenvoudig niet kan zijn waargenomen dat cliënt ofwel via de achterdeur naar binnen kwam, dan wel dat hij zijn vader mishandelde.
Los van het feit dat volgens moeder en cliënt de verbalisanten dus niet in de woning aanwezig waren toen cliënt door de achterdeur naar binnen kwam en de voordeur voor zijn vrienden opende, verklaren de verbalisanten dat zij ieder voor zich, alleen de woning binnen gingen. Sterker, in hun processenverbaal van respectievelijk aanhouding en bevindingen wordt over de andere collega, de ander dus, helemaal niet gesproken. Er wordt zelfs ook niet verklaard "Ik ging naar binnen en na mij volgde mijn collega". Ze zeggen juist als enige naar binnen te zijn gegaan.
De andere collega is blijkbaar helemaal niet opgemerkt. Men mag er dan ook vanuit gaan dat zij elkaar niet gezien hebben. Hierbij wordt voor de volledigheid vermeld dat zij door dezelfde deur binnen zijn gekomen in een ruimte van maximaal 1m bij 1m.
Bij de Rechter-Commissaris verklaart [verbalisant 1] dan wel, volstrekt anders dan in eerste instantie op ambtseed werd opgemaakt, dat collega [verbalisant 3] na hem is binnengekomen, hij heeft dit gezien toen hij achterom keek. Hij heeft [verbalisant 3] zelfs voorgelaten om cliënt aan te houden. [Verbalisant 3] was namelijk de meer ervarene en groter van postuur. Als dit het eerste moment is dat de verbalisant die blijkbaar nog niet zo lang bezig is zich realiseert dat het misschien belangrijk is dat hij niet alleen een plaats delict betreedt terwijl er meerdere collega's zijn is dat toch een kwalijke zaak. Het lijkt ook niet logisch. Opmerkelijk en veel belangrijker is echter dat [verbalisant 3] in het geheel niet heeft gemerkt dat een andere collega eerst naar binnen ging en hem netjes voorliet om de arrestatie te verrichten. Dat geeft toch te denken, dat kan niet anders!
En niet alleen over het al dan niet alleen binnen zijn wordt andersluidend gerelateerd, maar ook over de bevindingen worden uitspraken gedaan die niet met elkaar, maar ook niet met de situatie ter plaatse, rijmen.
Zo verklaart [verbalisant 3] binnen te zijn gekomen in de keuken, hetgeen volgens de plattegrond onmogelijk is, terwijl hij [slachtoffer] bij de achterdeur zag staan met een hevig bloedende hoofdwond. Hij ziet cliënt geen geweld tegen zijn vader gebruiken! Dit terwijl [verbalisant 1] zegt wel te hebben gezien dat cliënt zijn vader twee klappen gaf met een ijzeren staaf die hij boven zijn hoofd tilde om vervolgens blijkbaar op het hoofd van zijn vader te laten neerkomen. Opgemerkt wordt dat het letsel van [slachtoffer] aan de zijkant, linkerkant, van zijn hoofd zat en niet recht op zijn hoofd. Belangrijk is daarbij ook dat de vernieling in de deur en de hordeur niet passen bij het slaan van boven het hoofd van cliënt, bovenhands, op het hoofd van de vader van cliënt. Daarvoor zitten de vernielingen namelijk te laag.
Echter, ook op dit punt verklaren de verbalisanten strijdig. [Verbalisant 1] geeft namelijk juist aan dat er helemaal geen letsel zichtbaar was. Letsel werd pas geconstateerd nadat [slachtoffer] de keuken in was gekomen en daar op de grond was gevallen. Opgemerkt moet nog worden dat ook [getuige 1] geen letsel bij haar echtgenoot waarnam tot hij in de keuken verschenen was. Dit was echter nadat cliënt, op zijn hielen gezeten door [verbalisant 3] door wie hij ook werd aangehouden, die weer werd gevolgd door [getuige 1] en blijkbaar ook door verbalisant [verbalisant 1], naar voren was gelopen en de deur voor zijn vrienden en getuigen, had geopend.
Dat [slachtoffer] op dat moment nog niet gewond lijkt te zijn geweest lijkt ook voor de hand te liggen aangezien [getuige 1] naar de keuken is gelopen en op een stoel is gaan zitten en zich dus niet, net zo min als verbalisant [verbalisant 3], bekommerde om [slachtoffer].
Het Openbaar Ministerie vergoelijkt deze tegenstrijdigheden als waren het futiliteiten. Maar dat zijn het natuurlijk niet. Het is uitermate merkwaardig dat twee agenten in een kleine ruimte elkaar niet zien terwijl ze beiden zeggen alleen, of in ieder geval als eerste, naar binnen te zijn gegaan. Een van de verbalisanten zegt cliënt geweld te hebben zien gebruiken maar de ander heeft juist weer niets waargenomen. Wat de verbalisanten hebben waargenomen is strijdig aan hetgeen zowel moeder als [slachtoffer] verklaren en bovendien ook strijdig aan hetgeen cliënt verklaart.
Het Openbaar Ministerie schrijft deze tegenstrijdigheden in de appelmemorie (p. 4) toe aan:
"de hectiek van het moment, het feit dat er snel gehandeld moest worden zonder dat er helder inzicht bestond in wat feitelijk gaande was, en de omstandigheid dat de verbalisanten op een donkere avond een donker huis moesten betreden. In korte tijd gebeurde er veel, waarbij achteraf valt te concluderen dat alle betrokkenen wel alle gebeurtenissen hebben meegemaakt, maar zich niet altijd de volgorde kunnen herinneren."
De verdediging kan niet anders dan dit citaat van de Officier van Justitie uit de appelmemorie lezen als dat de verbalisanten dus blijkbaar helemaal niet wisten wat er aan de hand was. Waarschijnlijk dat cliënt daarom ook niet voor mishandeling maar voor huisvredebreuk en vernieling van zijn eigen huis werd aangehouden? Daarbij hebben de verbalisanten een proces-verbaal op ambtseed opgemaakt, en een en ander bovendien bevestigd bij de Rechter-Commissaris, terwijl de Officier nu aangeeft dat deze processen-verbaal niet helemaal conform de waarheid zijn?! Er kunnen wat foutjes opgetreden zijn in tijden en volgordes. Bovendien zagen ze het allemaal niet zo goed vanwege het donkere huis en de donkere decembermaand......
De Officier bevestigt hiermee ook hetgeen de verdediging reeds eerder naar voren heeft gebracht in eerste aanleg en hier ten overvloede nog maar eens meldt, vanuit het standpunt van de verbalisant(en) bij binnenkomst zou er op zich wel zicht moeten zijn geweest op de achterdeur, zie hiervoor ook de plattegrond. Dit in tegenstelling overigens tot hetgeen [verbalisant 3] relateert. Maar vanwege de donkere decembermaand en het donkere huis kan er natuurlijk nooit zijn waargenomen wat er een aantal meters verder gebeurde, terwijl [slachtoffer] blijkbaar met zijn rug naar de deuropening stond, hij stond immers de achterdeur stond tegen te houden, aldus verbalisant.
Tot slot stelt het Openbaar Ministerie op dit punt ook dat vast staat, hoe we de verklaringen ook lezen, dat cliënt zich met geweld toegang tot de woning heeft verschaft. Daar is de verdediging het overigens volledig mee eens. Cliënt heeft geweld gebruikt om de woning binnen te komen, zijn woning overigens! Hij sloeg met zijn zwarte klomp, die hij ter zitting in eerste aanleg nog aan had, het ruitje van de achterdeur in. Dat geweld ontkent de verdediging niet. Wat de verdediging wel ontkent is dat er geweld is gebruikt tegen [slachtoffer en getuige 1] en al helemaal dat dit geweld zou zijn aangewend met het doel, zelfs maar met de voorwaardelijk opzet, om zijn ouders letsel toe te brengen. In feite zegt de Officier nu precies wat de verdediging in eerste aanleg ook heeft betoogd, daar waar cliënt geweld heeft gebruikt, het inslaan van de ruit, zag dit op het binnen komen in de woning en niet op mishandeling, doodslag of enig letsel bij een van zijn ouders.
Tijdspanne
In eerste aanleg ook bepleit en hier nog maar herhaald, de tijdspanne waarover gesproken wordt. De getuigen die aanwezig waren verklaren dat cliënt zo'n 2 a 3 minuten heeft gedaan over het klimmen over het garagedak en het openen van de voordeur. Exact de tijd die ook verbalisant [verbalisant 3] aangeeft die hij nodig heeft gehad vanaf het klimmen van cliënt over het garagedak, om de woning binnen te komen.
Ook hieruit blijkt dat er geen waarnemingen hebben kunnen plaatsvinden betreffende cliënt die de woning binnen treedt of zelfs zijn ouders in de tussenliggende tijd zou hebben mishandeld. Cliënt stond immers bij de voordeur toen [verbalisant 3] de woning betrad.
Opmerkelijk is hierbij overigens nog dat er in de visie van verbalisant [verbalisant 1] meer tijd moet zijn verstreken. Hij verklaart namelijk dat hij met [verbalisant 3] en de getuigen, alsmede met cliënt, op de oprit stond toen cliënt om het huis heen liep en over het dak klom. [Verbalisant 1] was hem achterna gelopen en liep terug naar de oprit toen cliënt inmiddels op het dak was geklommen. Toen hij terug kwam op de oprit zou er een deur aan de zijkant van het huis, eveneens op de oprit, zijn open gegaan. Wanneer u de foto's bekijkt zult U zien dat het dak waarover cliënt naar de achterkant van de woning is gelopen, het garagedak, zich aan de rechterkant van de woning, op de oprit dus bevindt. (...)
Observatie
Al kort werden de waarnemingen aangestipt. Verbalisant [verbalisant 3] ziet chaos en overal bloed. Hij herhaalt dit nog bij de Rechter-Commissaris. Verbalisant [verbalisant 1] ziet dit alles echter niet. Hij zag zelfs geen verwondingen bij de vader van cliënt.
De Officier is van mening dat de constatering van [verbalisant 3] betreffende het bloed en de chaos wordt ondersteund door de foto's in het dossier. De verdediging is van mening dat hier een tweetal dingen door elkaar wordt gehaald. [verbalisant 3] verklaart bij binnenkomst in de keuken, daar kom je blijkens de plattegrond dus niet binnen, een chaos te hebben waargenomen en veel bloed te hebben gezien. Echter, op dat moment, aldus zijn eigen verklaring moeten cliënt en zijn vader nog bij de achterdeur van de serre hebben gestaan. Deze achterdeur is vanaf de keuken niet te zien.
Wat uit het proces-verbaal en het getuigenverhoor blijkt is dat [verbalisant 3] bij binnenkomst al de chaos waarnam toen hij [slachtoffer] bij de achterdeur hevig zag bloeden. Dit komt echter met de enkele bloedspatten op het tapijt bij de achterdeur helemaal niet overeen.
De foto's die, aldus Openbaar Ministerie, de waarneming van [verbalisant 3] ondersteunen, zijn de foto's die in de keuken zijn gemaakt. De plaats waar [slac[slachtoffer] gevallen is, aldus getuige en verbalisant [verbalisant 1], en waar hij vervolgens door een verbalisant op een stoel is gezet. Als dit gebeurd is, zoals uit de processen-verbaal blijkt, nadat cliënt al door de keuken naar de voordeur was gelopen, kan dit dus nooit door [verbalisant 3] bij binnenkomst zijn waargenomen. Kortom, de foto's tonen het bloedverlies van vader aanhouding van cliënt, hetgeen strijdig is aan, en zeker dus niet ondersteunt, de uitspraak van [verbalisant 3] dat hij bij binnenkomst overal chaos en bloed zag.
Door de foto's als ondersteuning van de waarneming te bezigen wordt er een onjuiste weergave gedaan van de feitelijke gang van zaken.
Verzet
Door [slachtoffer en getuige 1], als ook door cliënt zelf, wordt verklaard dat [slachtoffer] met zijn wandelstok cliënt probeerde tegen te houden toen hij via de achterdeur naar binnen wilde komen. [Slachtoffer] doet bij de Rechter-Commissaris zelfs nog voor, net als zijn echtgenote overigens, hoe hij dit gedaan heeft. Hij hield zijn wandelstok naar voren en probeerde cliënt zo tegen te houden.
Dit komt niet overeen met hetgeen de verbalisanten verklaren. Zij zeggen namelijk dat [slachtoffer] met zijn handen de hordeur stond tegen te houden. En ook hier is het Openbaar Ministerie van mening dat de verklaringen van [slachtoffer en getuige 1], het zijn al oude mensen, alsmede de daarmee overeenkomende verklaring van cliënt, hij is immers verdachte en spreekt toch de waarheid niet, maar terzijde moeten worden geschoven omdat de verbalisanten, die alles anders zagen, ook dit anders hebben gerelateerd. Er wordt nu een beroep gedaan op dit relaas, waarvan het Openbaar Ministerie zelf in de appelmemorie aangeeft dat achteraf dingen wat anders bleken te zijn dan gerelateerd hetgeen door de hectiek en duisternis kwam. De verdediging is van mening dat de processen-verbaal ook op dit punt tot het bewijs dus niet gebezigd kunnen worden. Ook hier blijft het dus, letterlijk, in het duister tasten.
Bovendien is het frappant dat [slachtoffer] over het geweld en het verzet aangeeft niet te weten wanneer hij door cliënt geraakt zou zijn met de koevoet terwijl hij hierover later hele andere uitspraken doet. Vader verklaart overigens dan gelijk de inhoud van het dossier. Het dossier dat hij door zijn advocaat verstrekt had gekregen en dat hij samen met zijn echtgenote bestudeerd had zoals uit de getuigenverklaringen bij de Rechter-Commissaris blijkt. Wat moet er nu voor waar aangenomen worden? De verdediging weet het niet!
In de appelmemorie wordt bovendien opgenomen: Het gehele dossier overziend, dringt toch het beeld op dat tussen de pogingen van verdachte [verdachte] door, om binnen te komen, de moeder van verdachte via de deur naast de garage gepoogd heeft politiemensen haar woning binnen te laten."
Ook hier trekt het Openbaar Ministerie conclusies op basis van gevoelens en verwachtingen, eigen interpretatie, maar niet op basis van de feiten zoals deze in het dossier, en met name door [slachtoffer en getuige 1], worden weergegeven. Waar komt toch het idee vandaan om blijkbaar alles wat de ouders van cliënt verklaard hebben in twijfel te trekken en in alle gevallen verbalisanten die hele andere dingen hebben geconstateerd, althans opmaken deze te hebben geconstateerd, te geloven, althans uit hun verklaringen zelf conclusies te trekken.
Dit terwijl de verbalisanten strijdige waarnemingen doen. Waarom is het nodig de inhoud van een zaak zoveel geweld aan te doen om maar tot een veroordeling te kunnen komen? Als het dossier niet voor zich spreekt dan kan er, op basis van de strafwetgeving, niet tot een veroordeling gekomen worden!
Hoewel het Openbaar Ministerie zegt dat er niet gesteld is dat cliënt, terwijl hij op de hielen gezeten door de politie, zijn vader nog mishandelde, is de verdediging van mening dat er uit het dossier geen andere conclusie kan worden getrokken, als er gewoon een tijdsbalkje wordt gemaakt van de handelingen en acties die door de verschillende betrokken personen zijn beschreven. Verbalisant [verbalisant 3] verklaart na binnenkomst cliënt te hebben zien binnen komen die direct doorliep naar de voordeur waar hij achteraan is gegaan. Hij heeft geen mishandeling waargenomen. Echter, toen cliënt al bij de voordeur was en werd aangehouden lijkt de vader van cliënt pas letsel opgelopen te hebben.
Als er dus door het Openbaar Ministerie wordt gesteld dat dat letsel aan handelen van cliënt te wijten is moet dit dus gebeurd zijn terwijl cliënt door [verbalisant 3] op de hielen werd gezeten die weer gevolgd werd door [getuige 1], en blijkens [verbalisant 1] ook door hem, op weg was naar de voordeur!
Letsel [slachtoffer]
Met betrekking tot [slachtoffer] is er een medische verklaring waarin de arts het letsel omschrijft maar geen indicatie geeft van de manier waarop het letsel zou zijn opgelopen. De Officier geeft in de appelmemorie aan dat een dergelijke conclusie ook door artsen niet snel getrokken wordt. Echter, er moet wel worden geconstateerd dat juist in gevallen van mishandeling meestal wel wordt gerelateerd op welke wijze het letsel zou kunnen zijn ontstaan. Hiervan getuige ook de conclusie van de neuroloog die in het andere dossier van cliënt is opgenomen. Het dossier dat helemaal niets met de huidige zaak te maken heeft maar door de Officier van Justitie wel aan deze strafzaak werd toegevoegd. De verdediging is van mening dat hiermee de rechten van cliënt worden geschaad.
Namelijk, het is het Openbaar Ministerie geweest die besloten heeft cliënt voor de andere zaak niet te vervolgen. Dit werd onder andere ingegeven door de verklaring van de getuige die [getuige 1] aantrof en, met de medische achtergrond die deze getuige had, concludeerde dat [getuige 1] waarschijnlijk een beroerte had gehad. Bovendien kwam de verklaring van [getuige 1] niet overeen met de aangetroffen situatie ter plaatse.
Voor wat betreft het bloed dat ten gevolge van enig letsel op de middenlat van de hordeur werd aangetroffen dient vermeld te worden dat dit precies op en rond het handvat gesitueerd is. Hoewel het Openbaar Ministerie heeft verzuimd onderzoek te doen naar van wie het bloed afkomstig is, wordt nu wel, ongefundeerd, gesteld dat het bloed dat word aangetroffen te veel zou zijn geweest voor het letsel aan de pink van cliënt. Echter, juist het feit dat het bloed alleen op het handvat zit doet juist vermoeden dat het er wel op achtergelaten is door iemand die het handvat heeft vastgepakt, bijvoorbeeld doordat hij de deur wilde openen.
Daarbij wijst de Officier ook op het bloed dat elders in de woning is aangetroffen. Hierbij is van belang dat het bloed, de spetters die in de gang van de woning werden aangetroffen, ook naar alle redelijkheid aan cliënt kunnen worden toegeschreven. Ten eerste omdat hij in de gang, op de plaats van de bloedspetters die gefotografeerd zijn, werd aangehouden. Ten tweede omdat verder alleen [slac[slachtoffer] een hoofdwond had maar hij door verbalisanten in de keuken verzorgd werd. Vader is met zijn hoofdwond dus niet in de gang geweest.
De hoeveelheid bloedverlies in de keuken, zoals uit de foto's blijkt, duidt er bovendien op dat dit bloedverlies eerst daar is ontstaan en niet elders. Was deze hoofdwond op een eerder moment ontstaan, bijvoorbeeld in de serre, dan had daar veel meer bloed aangetroffen moeten worden dan uit de foto's in het dossier blijkt. De hoeveelheid bloed in de keuken komt bovendien exact overeen met de val die zowel [verbalisant 1] als getuige [getuige 2], de vader van cliënt zagen maken.
(...)
CONCLUSIE
Wanneer een en ander tegen elkaar afgewogen wordt, kan worden vastgesteld dat 1) cliënt de achterdeur van zijn eigen woning heeft ingeslagen omdat hij door zijn ouders niet werd binnen gelaten en de verbalisant ter plaatse hem blijkbaar niet wilde helpen en zelfs niet wilde bemiddelen. Het letsel dat door [slachtoffer] is opgelopen is 2) niet door het inslaan van de ruit van de achterdeur opgelopen aangezien [slachtoffer] geen letsel had afkomstig van glasscherven. Het letsel dat [slachtoffer] wel had kan 3) zijn ontstaan door de val in de keuken zoals waargenomen door verbalisant en getuige. [Slachtoffer] was slecht ter been, had een half jaar eerder zijn heup bij een val ook al gebroken en kan zichzelf hebben geprobeerd op te vangen zoals een ieder in een reflex doet als men valt. Door de harde ondergrond, in de keuken liggen namelijk wel plavuizen, en de fragiliteit zou het heel goed kunnen dat [slachtoffer] hierbij zijn handen brak, althans delen daarvan. Natuurlijk kan het letsel ook door mishandeling zijn ontstaan dat ontkent de verdediging niet. Echter, van belang hierbij is dat de aanwijzingen in het dossier daartoe onvoldoende en bovendien tegenstrijdig zijn. De verklaringen 4) van [slachtoffer en getuige 1] komen op essentiële onderdelen niet met elkaar overeen, behalve voor wat betreft de koevoet die niet word aangetroffen. [Slachtoffer] verklaart op enig moment zelfs helemaal niet te weten hoe hij aan zijn verwondingen komt. Wel zegt hij ervan zeker te zijn dat cliënt hem met de aluminium tussenlat zeker niet geslagen heeft. Daar waar verbalisanten dan meestal orde kunnen scheppen in de chaos ontkomen we 5) er in dit dossier niet aan dat de verbalisanten alleen maar meer onduidelijkheden, tegenstrijdigheden en chaos hebben gecreëerd.
De verdediging gaat ervan uit dat dit niet opzettelijk is geschied maar het feit is dat de bevindingen van de verbalisanten strijdig zijn aan elkaar, strijdig zijn aan de overige verklaringen in het dossier maar bovendien, bijvoorbeeld ook gelet op de plattegrond, in sommige gevallen aantoonbaar onjuist zijn, zodat deze verklaringen, ook al zijn ze op ambtseed opgemaakt, geen enkele bewijskracht toegedicht kunnen krijgen.
De verdediging is van mening dat het wettig bewijs elkaar feitelijk uitsluit en niet ondersteunt de gedragingen die aan cliënt ten laste zijn gelegd. Bovendien kan er in deze wirwar van verklaringen toch niet zonder gerede twijfel tot een uitspraak gekomen worden?
De verdediging heeft in eerste aanleg uitgebreid stil gestaan bij de bestanddelen van de verschillende ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden. Echter, wanneer het wettig bewijs elkaar zo tegenspreekt is de verdediging van mening dat een en ander thans niet noodzakelijk is. Wel wordt nog opgemerkt, zoals in eerste aanleg en daarnaar wordt dan ook verwezen, dat uit het dossier op geen enkele wijze blijkt van een poging. Het maakt dan niet zo veel uit waartoe die poging werd ondernomen. Cliënt heeft de achterdeur geforceerd om zijn eigen woning in te kunnen en de voordeur voor zijn vrienden te openen. Dat is wat er gebeurd is, dat is wat uit het dossier blijkt. Eerst bij de voordeur werd cliënt aangehouden door toen ter plaatse aanwezig zijnde verbalisanten. Er was op dat moment dus al sprake van een voltooid delict. Namelijk, de huisvredebreuk of vernieling. Daarvoor werd cliënt ook aangehouden. Er is op geen enkele wijze door interventie een einde gekomen aan welke strafbare gedraging dan ook. Zelfs wanneer het Openbaar Ministerie zou worden gevolgd kan er toch geen sprake zijn van een van buitenaf aangewende kracht als gevolg waarvan cliënt een halt werd toegeroepen bij de door hem vermeend toegebrachte slagen.
Daarbij komt dat uit het dossier op geen enkele wijze van enige opzet, ook niet van de voorwaardelijke variant, blijkt. De opzet in het dossier, zoals door cliënt uiteen gezet en door de verbalisanten bevestigd gelet op hun reden van aanhouding, alsmede door de Officier in zijn appelmemorie bevestigd, was gericht op het binnendringen in zijn eigen woning. Dat heeft hij gedaan. Niet meer en niet minder.
Het is duister lezen in andermans boeken en wat er nu precies wel en niet is voorgevallen in huize [van verdachte] daarover zullen u en ik waarschijnlijk nooit duidelijkheid krijgen. Gelet op de inhoud van het dossier geloof ik cliënt. De Advocaat-Generaal is blijkbaar een andere mening toegedaan anders hadden we hier niet gestaan vandaag. Echter, hoe we het ook wenden of keren, het enige dat echt vaststaat is het letsel geconstateerd bij de heer [slachtoffer]. En hoe triest of erg dit letsel ook is en hoe vervelend het ook is als ouders en kinderen op enig moment tegenover elkaar komen te staan, dit zijn geen bewijsmiddelen die de wet ons biedt om te komen tot een bewezenverklaring van de aan cliënt ten laste gelegde feiten.
U wordt dan ook verzocht het vonnis van de meervoudige kamer te bekrachtigen, danwel na vernietiging, zelf rechtdoende tot vrijspraak te concluderen."
2.5. Hetgeen door de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd omtrent de bewijsbaarheid van het tenlastegelegde feit kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede lid, Sv - niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, de vice-president A.J.A. van Dorst en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 december 2008.