ECLI:NL:HR:2008:BF3779

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10389
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verjaring en redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in deze strafzaak veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs en zonder verzekering op 22 mei 2002. De verdediging stelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging of tot strafvermindering. De Hoge Raad oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het OM kan leiden, maar dat de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden verminderd kon worden met één maand vanwege de vertraging in de procedure. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor de feiten 2 en 3, verklaarde de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor deze feiten, en verminderde de gevangenisstraf tot vijf maanden. De verjaringstermijn voor de feiten was volgens de Hoge Raad vervallen, waardoor het recht tot strafvervolging niet meer bestond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen van vertragingen in de rechtsgang.

Uitspraak

16 december 2008
Strafkamer
Nr. 07/10389
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 april 2005, nummer 20/000270-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie Torentijd" te Middelburg.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 02-006149-02 onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten, geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, en voor het overige geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijk-
verklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel tot strafvermindering.
2.2. Het middel klaagt terecht dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Overschrijding van die termijn kan niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358). In de omstandigheid dat de Hoge Raad als gevolg van de bij de inzending van de stukken opgetreden vertraging de zaak pas in behandeling kan nemen nadat meer dan tweeënveertig maanden waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden te verminderen met één maand.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"2. hij op 22 mei 2002 te Wouw, gemeente Roosendaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Molensingel, zonder dat aanhem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3. hij op 22 mei 2002 te Wouw, gemeente Roosendaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Molensingel, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden;"
3.1.2. Het hiervoor onder 2 genoemde feit is strafbaar gesteld bij art. 107, eerste lid, (oud) in verbinding met art. 177, eerste lid onder a, (oud) Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Het tenlastegelegde wordt in art. 178, eerste lid, WVW 1994 als een overtreding aangemerkt. Het hiervoor onder 3 genoemde feit is strafbaar gesteld bij art. 30, vierde lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Het tenlastegelegde wordt in art. 30 van die wet als een overtreding aangemerkt.
3.2. De onderhavige overtredingen zijn volgens de tenlastelegging begaan op 22 mei 2002. Op grond van het tweede lid van art. 72 Sr zoals dat luidde van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006, beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval ten hoogte twee maal twee jaar. Wat betreft deze feiten is derhalve het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze de feiten 2 en 3 in de zaak met parketnummer 02-006149-02 betreft, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd;
verklaart de Officier van Justitie in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging;
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze de overige feiten betreft, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.