ECLI:NL:HR:2008:BF3706

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12901 Hs
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens diefstal met braak en inklimming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2008 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank te Zwolle. De aanvrager was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de woning was verschaft door middel van braak en inklimming. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat de geuridentificatieproef, die in de zaak was uitgevoerd, mogelijk onjuist was uitgevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat, zelfs zonder de resultaten van deze geuridentificatieproef, uit het beschikbare bewijsmateriaal kon worden afgeleid dat de aanvrager betrokken was bij de inbraak. De Hoge Raad concludeerde dat er geen sprake was van een ernstig vermoeden dat de aanvrager zou zijn vrijgesproken als de onregelmatigheden rondom de geuridentificatieproef bekend waren geweest. De aanvrage werd daarom afgewezen.

Uitspraak

30 september 2008
Strafkamer
nr. 07/12901 Hs
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van het in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 23 maart 2004, gevoegde parketnummers 07/440385-03, 07/440252-03, 07/840227-03 en 07/840306-03, ingediend door mr. J.H. Schaap, advocaat te Arnhem, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van onder meer feit 6 "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming", veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvrage betreft uitsluitend het onder 6 bewezenverklaarde feit.
2.2. De aanvrage berust kennelijk op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
3. Achtergrond van de aanvrage
Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat door het openbaar ministerie aan een groot aantal onherroepelijk veroordeelden bij brief een mededeling is gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door speurhondengeleiders van de geurhondendienst van Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Het openbaar ministerie heeft geïnventariseerd in welke zaken gebruik is gemaakt van een dergelijke, mogelijk onjuist uitgevoerde, geuridentificatieproef, en daarop bovenvermelde mededeling bij brief aan de betrokkenen gedaan. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van een dergelijke mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft, voor zover hier van belang, een veroordeling van de aanvrager ter zake van een tussen 2 juli 2003 en 4 juli 2003 te Deventer gepleegde diefstal, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning aan de [a-straat], waarbij de toegang tot de woning is verschaft door middel van braak en inklimming.
5.1.2. De Rechtbank heeft volstaan met een vonnis waarin de gebezigde bewijsmiddelen niet zijn opgenomen. Voorts bevindt zich bij de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken geen proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank.
Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) Tussen 2 juli 2003 en 4 juli 2003 heeft een inbraak plaatsgevonden in een woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Bij deze inbraak is de achterdeur opengebroken. Uit de woning zijn een kleurentelevisie, een dvd-speler inclusief boxen, een kast met ongeveer 300 cd's en een computer met scherm weggenomen.
(Proces-verbaal van aangifte, nummer PL04ZU/03-083764, doorgenummerde dossierpagina's 081-084).
(ii) [Betrokkene 1] heeft het volgende verklaard. Op 4 juli 2003 is haar nicht [betrokkene 2] bij haar gekomen met de mededeling dat er bij haar in de buurt aan de [a-straat] was ingebroken en dat zij 's nachts door het raam haar bekende personen had gezien, te weten [aanvrager] - de aanvrager - en een jongen [betrokkene 3]. Daarop heeft zij tegen [betrokkene 2] gezegd dat zij zelf op 3 juli 2003 tussen 17.00 en 19.00 uur de haar bekende aanvrager samen met de jongen [betrokkene 3] bij haar woning heeft gezien en heeft gezien dat de aanvrager een brandgang inging. De afstand tussen de plek waar zij beide jongens heeft gezien en de plaats waar de inbraak heeft plaatsgevonden bedraagt nog geen 20 meter.
(Proces-verbaal van verhoor, nummer PL04ZU/03-083764, doorgenummerde dossierpagina's 094-096).
(iii) [Betrokkene 2] heeft het volgende verklaard. Op 4 juli 2003 heeft zij vanuit haar woning aan de [a-straat 2] te [plaats] omstreeks 00.00 uur twee mannen heen en weer zien lopen in de [a-straat]. Zij zag dat man 1 de brandgang, gelegen naast [a-straat 1], inliep. Zij zag dat man 2 aan het begin van de brandgang bleef staan. Deze stond onder de lantaarnpaal en heeft hier ongeveer 15 minuten gestaan. Vervolgens heeft zij man 2 horen fluiten, waarop man 1 de brandgang kwam uitlopen met een blauwe weekendtas in zijn handen. Deze tas zag er zwaar uit. Beide mannen namen een handvat van de tas en renden de straat uit.
Zij heeft nadien de namen van de beide mannen die zij die nacht heeft gezien achterhaald. Het gaat om [betrokkene 3] en één van de broers [achternaam aanvrager], [aanvrager] of [betrokkene 4]. Zij heeft omtrent haar waarnemingen voorts verklaard dat zij heeft gezien dat enkele minuten nadat er gefloten was, beide mannen de brandgang uitkwamen met iets van rekken in hun hand waar cd's in horen, dat zij even later een autoportier hoorde dichtslaan, dat zij vervolgens heeft gezien dat de beide mannen enkele minuten later kwamen teruglopen en weer hetzelfde gangetje ingingen en dat zij enkele minuten daarna, kort na elkaar, drie portieren hoorde dichtslaan en een auto hoorde starten. Zij heeft met haar nicht [betrokkene 1], die beide heren van naam en gezicht kent, over deze inbraak gesproken. Bij een gehouden fotoconfrontatie heeft zij de foto van [betrokkene 3] herkend en die van de beide gebroeders [achternaam aanvrager].
(Proces-verbaal van verhoor, nummer PL04ZU/03-083764, doorgenummerde dossierpagina's 097-103).
(iv) [Betrokkene 5] heeft verklaard dat hij begin juli 2003, naar goed mogelijk is: op 4 juli 2003, bij zijn neef [betrokkene 6] op bezoek was, dat deze hem vertelde dat hij zijn auto, een rode Peugeot 106, aan [betrokkene 3] had uitgeleend, die daarmee al een paar uur weg was, dat [betrokkene 6] het niet vertrouwde, dat hij, [betrokkene 5], daarop in de buurt heeft rondgekeken en toen de auto heeft aangetroffen voor de woning van de hem bekende aanvrager, dat hij daarop de woning van de aanvrager is binnengegaan en daar - het was toen zeker al 02.00 uur - de aanvrager samen met [betrokkene 3] heeft aangetroffen, terwijl zij coke rookten. Hij heeft toen tegen [betrokkene 3] gezegd dat deze de auto moest terugbrengen naar [betrokkene 6], hetgeen is gebeurd. Bij terugkomst was [betrokkene 6] boos op [betrokkene 3].
(Proces-verbaal van verhoor, nummer PL04ZU/03-083764, doorgenummerde dossierpagina's 105-106).
(v) [Betrokkene 6] heeft verklaard dat begin juli 2003 (de precieze datum weet hij niet meer, maar het is de avond waarop [betrokkene 5] de aanvrager en [betrokkene 3] samen heeft gezien) zijn rode Peugeot 106 heeft geleend aan [betrokkene 3], die toen bij hem verbleef, dat [betrokkene 3] met de auto minstens een uur of anderhalf uur is weggeweest, dat [betrokkene 5] de auto is gaan zoeken en dat [betrokkene 3] later met [betrokkene 5] bij hem in zijn woning teruggekomen is. Bij terugkomst heeft hij gezien dat de achterbank en de hoedenplank los zaten, zodat er iets met deze auto moet zijn vervoerd. (Proces-verbaal van verhoor, nummer PL04ZU/03-083764, doorgenummerde dossierpagina's 107-108).
(vi) De aanvrager heeft verklaard dat hij begin juli 2003 te Deventer de hem bekende [betrokkene 3] heeft getroffen, die reed in de rode Peugeot van [betrokkene 6], dat [betrokkene 5] [betrokkene 3] en hem een keer, naar goed mogelijk is omstreeks 3 of 4 juli 2003, heeft aangetroffen in zijn woning, terwijl zij coke gerookt hadden, dat [betrokkene 5] toen aan [betrokkene 3] vertelde dat deze de auto moest terugbrengen en dat [betrokkene 3] nadien vanwege een akkefietje met [betrokkene 6] niet meer bij deze mocht verblijven.
(Proces-verbaal van verhoor, nummer PL04ZU/03-083764, doorgenummerde dossierpagina's 109-110).
(vii) Uit door speurhondgeleider [betrokkene 7], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, op 4 augustus 2003 verrichte geuridentificatieproeven bleek onder meer dat speurhond Rex een geurovereenkomst waarnam tussen het geurmonster van de in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] aanwezige voedings- en scartkabels en de geurdragers die waren vastgehouden door de aanvrager (Proces-verbaal, doorgenummerde dossierpagina's 086-088).
5.2. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan ook zonder de hiervoor onder (vii) vermelde resultaten van de geuridentificatieproeven worden afgeleid dat de aanvrager één van de personen is geweest die de tenlastegelegde inbraak heeft gepleegd.
5.3. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich hier niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 30 september 2008.