ECLI:NL:HR:2008:BF3323

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01777 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling tot ongewenst vreemdeling verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2008 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in Amsterdam. De aanvrager was op 24 februari 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden wegens het als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De aanvrager was op 30 juni 2003 door de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie tot ongewenste vreemdeling verklaard. Deze beslissing werd op 27 juli 2007 opgeheven door de Staatssecretaris van Justitie, maar de Rechtbank te 's-Gravenhage oordeelde op 21 februari 2008 dat deze opheffing terugwerkende kracht had tot 1 januari 2007.

De Hoge Raad oordeelde dat de Politierechter, als deze op de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 21 februari 2008 had gelet, de aanvrager waarschijnlijk zou hebben vrijgesproken. De aanvraag tot herziening werd gegrond verklaard, en de Hoge Raad beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter. De zaak werd vervolgens verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling op basis van artikel 467, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De conclusie van de Advocaat-Generaal, Jörg, was dat de aanvraag gegrond verklaard moest worden, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. Dit arrest benadrukt het belang van terugwerkende kracht in het bestuursrecht en de gevolgen daarvan voor strafrechtelijke veroordelingen.

Uitspraak

25 november 2008
Strafkamer
nr. 08/01777 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 7 maart 2007, nummer 13/437122-07, ingediend door mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, domicilie kiezende te Amsterdam.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard", gepleegd op 24 februari 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Voorts heeft de Politierechter de bij vonnis van de Politierechter te Amsterdam in de zaak met nummer 421569-06 bepaalde proeftijd met één jaar verlengd.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat de beschikking van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie van 30 juni 2003 waarbij de aanvrager op de voet van art. 67 Vreemdelingenwet 2000 ongewenst is verklaard, door de Rechtbank te 's-Gravenhage, sector Bestuursrecht, op 21 februari 2008 met ingang van 1 januari 2007 is opgeheven.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. De Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie heeft de aanvrager bij beschikking van 30 juni 2003 op grond van art. 67 Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenste vreemdeling verklaard. De Staatssecretaris van Justitie heeft bij beschikking van 27 juli 2007 voornoemde beschikking van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie opgeheven. Het daartegen door de aanvrager gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. De Rechtbank te 's-Gravenhage, sector Bestuursrecht, heeft vervolgens - in beroep - op 21 februari 2008 bepaald dat het ervoor gehouden moet worden dat de opheffing van de ongewenstverklaring terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2007.
4.2. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 21 februari 2008 bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 7 maart 2007;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 november 2008.