ECLI:NL:HR:2008:BF3304

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12718
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake seksuele geweldpleging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1969 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd, was in hoger beroep veroordeeld voor het seksueel geweldplegen tegen een ex-partner, aangeduid als [slachtoffer 1]. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.S. Nan, heeft in totaal zeven middelen van cassatie ingediend, waarvan er twee zijn ingetrokken. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 4 en de strafoplegging, en heeft terugwijzing naar het Hof voorgesteld.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof in zijn arrest niet in voldoende mate heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het onderbouwde standpunt van de verdediging over de betrouwbaarheid van de getuige [slachtoffer 1]. Dit verzuim is in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, en leidt tot nietigheid van de uitspraak. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de overige middelen van cassatie niet tot vernietiging kunnen leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stellen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, en is openbaar gemaakt op 16 december 2008.

Uitspraak

16 december 2008
Strafkamer
nr. 07/12718
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 april 2007, nummer 22/005859-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur en aanvullende schriftuur zeven middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Het eerste en het vierde middel zijn nadien ingetrokken.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest wat betreft het onder 4 bewezenverklaarde en de strafoplegging en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het zesde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1].
3.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 juli 2002 te Dordrecht, door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], hebbende verdachtev [slachtoffer 1] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer 1] duwde/bracht, en bestaande dat geweld hierin dat verdachte - zakelijk weergegeven
- de woning van [slachtoffer 1] is binnengedrongen;
- de polsen van [slachtoffer 1] met een koord aan een bed heeft vastgebonden;
- op het lichaam van [slachtoffer 1] is gaan zitten;
- de onderbroek van [slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken;
- [slachtoffer 1] aan haar heupen naar zich toe heeft getrokken;
- de polsen van [slachtoffer 1] aan elkaar heeft vastgebonden;
- een sjaal voor de ogen van [slachtoffer 1] heeft gebonden
- en (aldus) voor [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."
3.2.2. Die bewezenverklaring berust op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7 weergegeven bewijsmiddelen.
3.3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte overeenkomstig zijn pleitnota het volgende aangevoerd:
"Tenlastelegging onder 4.
28. Ook een andere ex-partner van [verdachte] heeft aangifte tegen hem gedaan. Het betreft hier [slachtoffer 1]. Deze verklaart van haar zeventiende tot ongeveer haar zevenentwintigste te hebben samengewoond met [verdachte]. Wanneer zij aangifte doet is de relatie naar eigen zeggen reeds zeven jaar verbroken. En ook hier komt onweerstaanbaar de vraag op waarom [slachtoffer 1] pas zeven jaar na het verbreken van de relatie en vier jaar na een vermeende verkrachting aan de bel gaat hangen. Het wordt nog gekker wanneer bedacht wordt dat het EK 2004 gezamenlijk op de bank bij de ouders van [slachtoffer 1] is gekeken en de beide ex-partners nog geregeld samen gaan winkelen- Het is toch niet voor te stellen dat het slachtoffer aanbiedt om samen met de verkrachter voetbal te kijken of samen te winkelen? Bij de R-C verklaart [slachtoffer 1] dat dit voetbal kijken op verzoek van [verdachte] was. Deze betwist zulks nadrukkelijk.
29. [Slachtoffer 1] stelt door [verdachte] tot prostitutie te zijn gedwongen; ze stelt een geslachtsziekte van [verdachte] te hebben opgelopen; ze stelt gedwongen te zijn tot een schijnhuwelijk en stelt herhaaldelijk te zijn mishandeld. Ook bij deze aangifte zijn de nodige vraagtekens te plaatsen. Immers stelt [slachtoffer 1] dat [verdachte] rustig seks had met een meisje van 13 of 14 jaar. Hiervan zou ook aangifte zijn gedaan stelt zij. Aangezien hier echter nimmer werk van is gemaakt en gelet op het feit dat dergelijke aangiften door de justitie zeer hoog worden opgenomen lijkt dit verhaal ook te ongeloofwaardig te zijn. [Slachtoffer 1] heeft echter op deze wijze wel een sfeertekening weten te scheppen. Deze sfeertekening komt naadloos terug in feitelijke overwegingen van de rechtbank Dordrecht en heeft zonder meer een rol gespeeld bij het vaststellen van de strafmaat. [Slachtoffer 1] stelde namelijk zoveel schulden te hebben door toedoen van [verdachte] dat zij nooit meer een huis kon kopen. Inmiddels heeft [slachtoffer 1] een huis gekocht en is bevallen van een kind. Dat kind zij haar gegund, maar zij stelde toch juist nooit meer zwanger te kunnen worden door toedoen van [verdachte]?
30. De gestelde verkrachting van [slachtoffer 1] krijgt in dit dossier veel aandacht. Uit deze verkrachting zou een zwangerschap zijn gevolgd. Deze zwangerschap is dan door een abortus afgebroken. In het dossier bevindt zich echter geen bewijs dat deze abortus zou hebben plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor het bewijs ten aanzien van de verkrachting, ook dit ontbreekt. Hetzelfde geldt voorde foto's welke door [verdachte] zouden zijn gemaakt. Deze foto's ontbreken in het dossier ten enenmale. Ook hier dus geen bewijs. Voorts vraagt de verdediging zich af waar het touw is gebleven waarmee [slachtoffer 1] zou zijn vastgebonden.
31. Terzake de verkrachting wordt een aantal getuigen opgevoerd. De verklaring van getuige [getuige 1] is een verklaring van horen zeggen. De verklaring van [getuige 2] is ook van horen zeggen. Het bewijs is dus niet voldoende. Het is overigens frappant te constateren dat getuige [getuige 2] verklaart dat ze samen met [slachtoffer 1] het bed uit elkaar heeft gehaald. In het dossier op pagina 2.4.6 stelt zij dat zij het bed uit elkaar heeft gehaald en bij het vuilnis heeft gebracht. Bij de Kringloop zou een nieuw bed zijn gekocht. In het bed dat uit elkaar is gehaald is geen bloed aangetroffen. Opmerkelijk wanneer we nagaan dat [slachtoffer 1] stelde dat zij bij deze verkrachting hevig zou hebben gebloed waarbij het bed doorweekt was door bloed. Juist vanwege dit bloed wenste [slachtoffer 1] het bed van de hand te doen. [Getuige 2] heeft er echter niets van gezien.
32. Verder stelt [slachtoffer 1] dat [verdachte] zo dronken was dat hij geen erectie kon krijgen. Hoe kan [slachtoffer 1] dan wel stellen dat [verdachte] met zijn lid haar lichaam is binnengedrongen?"
3.4. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de getuige [slachtoffer 1] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.
Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de in het middel bedoelde verklaring tot het bewijs te bezigen, maar heeft in strijd met art. 359, tweede lid, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vijfde en het zevende middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.