ECLI:NL:HR:2008:BF3302

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12174
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de strafoplegging voor moord en poging tot doodslag met betrekking tot de verdachte en de gevolgen voor de slachtoffers

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar voor poging tot doodslag, doodslag en poging moord. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot vermindering van die straf. De verdachte had op 19 februari 2005 in Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven beroofd en had ook [slachtoffer 2] met een vuurwapen beschoten, wat leidde tot verwondingen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de intentie had om [slachtoffer 1] te doden en dat er sprake was van een noodlottige combinatie van omstandigheden.

Het Hof had de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, waarbij het Hof de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging nam. De Hoge Raad oordeelde dat de strafoplegging door het Hof toereikend was gemotiveerd en dat de straf niet verder gematigd hoefde te worden, maar constateerde wel dat de redelijke termijn voor de behandeling van de cassatie was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot veertien jaren en negen maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

16 december 2008
Strafkamer
nr. 07/12174
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 mei 2007, nummer 23/001227-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie de Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de strafoplegging onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij op 19 februari 2005 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd.
3.2.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte ten aanzien van de strafoplegging het volgende aangevoerd:
"Dat gezegd hebbend, heb ik alle tenlastegelegde feiten de revue laten passeren en kom ik toe aan de strafmaat.
Cliënt heeft nooit gewild dat [slachtoffer 1] tengevolge van zijn handelen zou komen te overlijden. Ik ben ervan overtuigd dat er sprake is van een noodlottige combinatie van omstandigheden en factoren. Op [slachtoffer 2] heeft cliënt in eerste en in tweede instantie geschoten omdat deze een vuurwapen in zijn handen had. Zoals gezegd dient cliënt van het eerste feit te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het derde feit lijkt mij dat gelet op de dubieuze rol van [slachtoffer 2] in deze strafrechtelijke geschiedenis de poging doodslag op [slachtoffer 2] onder deze omstandigheden in de straftoemeting geen grote rol mag spelen. Cliënt verdient straf voor de doodslag op [slachtoffer 1]. Die mening is hijzelf ook toegedaan. Hij heeft diens dood niet gewild, maar kan daarvoor wel verantwoordelijk worden gehouden. De vraag is welke straf moet worden opgelegd. De officier van justitie heeft in eerste aanleg 16 jaar gevorderd voor poging doodslag, moord en poging moord. De rechtbank heeft ter zake poging doodslag, doodslag en poging moord 12 jaar opgelegd. Als u mijn insteek volgt dan komt u naar mijn idee qua strafoplegging niet in de dubbele cijfers terecht.
In de jurisprudentie m.n. van uw Hof heb ik qua strafmaat naar referentiemateriaal gezocht en daarbij stuitte ik op de volgende uitspraken.
1. Gerechtshof Amsterdam, 10 februari 2004 (23/003610-02), LJN A08783: moord, gevangenisstraf 10 jaar; verdachte heeft op klaarlichte dag iemand in een drukke winkelstraat doodgeschoten
2. Gerechtshof Amsterdam, 9 mei 2005
(23-003759-04), LJN AU0459: doodslag 5 jaar verdachte heeft het 17-jange slachtoffer met een mes om het leven gebracht. Hij heeft na het ontstaan van een vechtpartij in zijn woning een eerder klaargelegd mes gepakt en hiermee het slachtoffer één keer gestoken
3. Gerechtshof Amsterdam, 1 augustus 2005
(21-000509-05), LJN AU0460, doodslag 6 jaar; slachtoffer in eigen woning in hals en rug gestoken,
4. Gerechtshof Amsterdam, 29 juni 2006
(23-000018-05), moord + separate poging moord, schutter, enigszins vermindert toerekeningsvatbaar 10 jaar gevangenisstraf medeplegers/ uitlokkers 13 en 15 jaar, verdachte (de schutter) heeft in opdracht met pistool slachtoffer onder de ogen en in de woning van de moeder van het slachtoffer met een pistool geliquideerd, 3 maanden daarvoor had hij het slachtoffer al in de borst geschoten, slachtoffer had die aanslag overleefd.
Ik hoop dat u deze uitspraken meeneemt bij het bepalen van de aan cliënt op te leggen straf en dat u de door de rechtbank opgelegde straf matigt.
Ook in de door het PBC uitgebrachte rapportage zie ik aanleiding de door de rechtbank opgelegde straf enigszins te matigen. Hoewel de conclusie van de deskundigen van het PBC luidt dat de tenlastegelegde feiten cliënt volledig kunnen worden toegerekend laat dit de mogelijkheid de bevindingen van het PBC te betrekken bij de straftoemetingsfactor "de persoon van de verdachte" onverlet. Uit de rapportage van het PBC blijkt dat het leven van cliënt bepaald niet van een leien dakje is verlopen. De samenvatting van de psychiater dat cliënt als kind opgroeide in complexe en steeds wisselende gezinssituaties, werd blootgesteld aan verwaarlozing, verlating en mogelijk ook mishandeling, getuige was van gewelddadig gedrag ten opzichte van zijn moeder en geen duurzame, veilige en constructieve ouderfiguren kende met wie hij zich kon identificeren, spreekt m.i. boekdelen. Met zo'n start wekt het wellicht minder verbazing dat cliënt in strafrechtelijke vaarwater verzeild is geraakt. Aan de ander kant is het geen excuus en heb ik geenszins de bedoeling het als zodanig aan u voor teleggen. Ik beoog ermee aan te geven dat als het gaat om persoonsgerelateerde straftoemetingsfactoren u zich mijns inziens niet blind moet staren op de recidive en dat er op dat gebied ook andere factoren dienen te worden meegewogen die mogelijk iets meer gewicht in de schaal leggen.
Ik sluit af. Helaas is niemand in staat de toekomst te voorspellen. Cliënt is er echter van doordrongen dat hij de familie van [slachtoffer 1], veel leed heeft berokkend. Dat bij hem het besef is doorgebroken dat hij hen heeft aangedaan waar hij zelf altijd bang voor is, nl het verlies van een dierbare, klinkt mij als doorleefd in de oren. Dat hij zich voorts realiseert dat hij zijn vrouw en kinderen ook bepaald geen dienst heeft bewezen door wederom en nu voor zeer lange tijd gedetineerd te raken, is naar mijn mening betekenisvol. Uit dit put ik de hoop dat cliënt niet in herhaling zal vallen en lessen uit het verleden trekt. Naar mijn overtuiging zal een veroordeling die recht doet aan de feiten in combinatie met een gerechtvaardigde straf daar aan een belangrijke bijdrage kunnen leveren."
3.2.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van
vijftien jaren. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.536,80, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest, en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.846,80, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft met een vuurwapen meerdere keren op [slachtoffer 2] geschoten, waardoor deze [slachtoffer 2] gewond is geraakt. Voorts heeft verdachte met een vuurwapen van korte afstand op [slachtoffer 1] geschoten, die als gevolg van deze verwondingen is overleden. Door aldus te handelen heeft verdachte een medemens van het leven beroofd en getracht een ander eveneens van het leven te beroven. Het is slechts aan het toeval te danken dat [slachtoffer 2] niet ook tengevolge van verdachtes handelen is overleden. Verdachte heeft op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] onherstelbaar leed toegebracht. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 maart 2007 is verdachte eerder ter zake van onder meer poging tot doodslag veroordeeld. Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het met betrekking tot verdachte uitgebrachte rapport van het Pieter Baan Centrum, op 23 februari 2007 opgemaakt door J.H. van Renesse, psychiater, en A.J. de Groot, psycholoog. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden."
3.3. Aldus heeft het Hof de strafoplegging, ook in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv noopte het Hof niet tot een nadere motivering.
3.4. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 vermelde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.