ECLI:NL:HR:2008:BF3299
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over profijtontneming en redelijke termijn in strafrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Bouman, advocaat te Delft. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1973, werd aangesproken op een betalingsverplichting. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel, dat zich richtte tegen de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, slaagde. De Hoge Raad stelde vast dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden, wat leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn was overschreden. Dit had echter niet tot gevolg dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard kon worden in de vordering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad verlaagde het te betalen bedrag tot € 32.400,- en verwierp het beroep voor het overige.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen van overschrijding daarvan. De Hoge Raad concludeerde dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, en besloot tot vermindering van de betalingsverplichting. De beslissing werd genomen door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.