ECLI:NL:HR:2008:BF1027

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/021HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtsgeldigheid van cessie van studieleningen door het Eilandgebied Curaçao aan Stichting Studiefinanciering Curaçao

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarin de rechtsgeldigheid van de cessie van studieleningen door het Eilandgebied Curaçao aan de Stichting Studiefinanciering Curaçao (SSC) centraal staat. De eiseres, wonende op Curaçao, heeft in eerste aanleg een verzoekschrift ingediend tegen SSC, waarin zij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van US$ 113.844,--, vermeerderd met incassokosten en wettelijke rente. Eiseres heeft de vordering bestreden, maar het gerecht heeft haar in het gelijk gesteld. Eiseres heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, dat het vonnis van het gerecht heeft bevestigd. Hierop heeft eiseres cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de cessie van de vorderingen door het Eilandgebied aan SSC niet rechtsgeldig was, omdat het besluit tot overdracht niet was ondertekend door de Gezaghebber, maar door de voorzitter en secretaris van de Eilandsraad. Dit betekent dat SSC niet bevoegd was om de vordering in te stellen, en dat de verjaring van de vordering niet was gestuit. De Hoge Raad heeft het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof vernietigd en de zaak terugverwezen voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij de overdracht van vorderingen en de noodzaak voor de Gezaghebber om op te treden in dergelijke rechtshandelingen. De Hoge Raad heeft SSC ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, wat de financiële gevolgen van de ongeldige cessie onderstreept.

Uitspraak

31 oktober 2008
Eerste Kamer
Nr. R07/021HR
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende op Curaçao,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
de stichting STICHTING STUDIEFINANCIERING CURAÇAO,
gevestigd op Curaçao,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en SSC.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 18 september 2002 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, ingekomen verzoekschrift heeft SSC zich gewend tot dat gerecht en verzocht [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van US$ 113.844,-- vermeerderd met incassokosten ad US$ 17.076,60, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
Na tussenvonnissen van 28 juli 2003, 8 december 2003, 4 oktober 2004, 14 maart 2005 en 12 december 2005, heeft het gerecht bij eindvonnis van 20 februari 2006 [eiseres] veroordeeld aan SSC US$ 113.844,-- te betalen, alsmede tot betaling van het bedrag van NAF. 10.000,--, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 1999 tot de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft het gerecht afgewezen.
Tegen voornoemde vonnissen heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hierna: het hof. [Eiseres] heeft verzocht het bestreden eindvonnis te vernietigen en de vorderingen van SSC af te wijzen.
Bij vonnis van 7 november 2006 heeft het hof het bestreden vonnis van het gerecht bevestigd.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
SSC heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor SSC mede door mr. M.S. Goeman, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis.
De advocaat van SSC heeft bij brief van 26 september 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Het openbare lichaam Eilandgebied Curaçao heeft in de jaren 1979 tot en met 1986 op basis van besluiten van het Bestuurscollege aan [eiseres] studieleningen en aanvullende studieleningen toegekend tot een totaalbedrag van US$ 113.844,-- in verband met een studie tandheelkunde in de Verenigde Staten. [Eiseres] heeft zich verbonden de geleende bedragen terug te betalen.
(ii) [Eiseres] heeft de studie tandheelkunde voltooid en is in juli 1986 op Curaçao teruggekeerd. Daar is zij, toen er voor haar geen plaats bij de Geneeskundige en Gezondheidsdienst bleek te zijn, de tandartsenpraktijk gaan uitoefenen, eerst voor een korte tijd bij een andere tandarts en daarna zelfstandig.
(iii) SSC, opgericht eind december 1990, heeft [eiseres] bij brieven van 13 januari 1995 en 5 maart 1996 uitgenodigd voor overleg over een betalingsregeling ter aflossing van de studieschuld. In opdracht van SSC heeft het incassobureau Intrum Justitia bij brief van 1 februari 1999 [eiseres] aangemaand tot betaling van een bedrag van NAF. 238.477,99 wegens studieschuld, rente, incassokosten, leges en informatiekosten. Bij brief van 14 augustus 2001 is de aanmaning herhaald.
(iv) In een Besluit van 29 september 2000 van de Eilandsraad van het Eilandgebied Curaçao, ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de Eilandsraad, is het navolgende besluit neergelegd:
"Besluit:
I. Over te dragen aan [SSC] alle vorderingen wegens studiefinanciering welke door het Eilandgebied Curaçao vòòr het studiejaar 1991-1992 zijn verleend krachtens Eilandsverordening studiebeurzen en -leningen (AB 1979 nr. 29) (...);
II. Te bepalen dat:
a. de overgang van de vorderingen als bedoeld onder I niet de verdere tenuitvoerlegging van een voor die overgang uitgebrachte dwangafschrift belet;
b. (...);
c. (...);
III. Het Bestuurscollege te machtigen alle rechtshandelingen te verrichten nodig ter uitvoering van de overdracht van alle onder I genoemde vorderingen."
(v) Bij een "akte van cessie", gedateerd 1 juli 2004 en ondertekend door SSC en de Gezaghebber van het Eilandgebied, verklaren het Eilandgebied en SSC - kort gezegd - dat alle ten tijde van de ondertekening bestaande vorderingen van het Eilandgebied wegens vóór het studiejaar 1991-1992 verleende studiefinanciering gecedeerd worden aan SSC.
3.2 In dit geding, aangevangen bij op 18 september 2002 ter griffie ingekomen verzoekschrift, vordert SSC de terugbetaling van de verstrekte studieleningen ten bedrage van US$ 113.844,--. SSC legt aan die vordering onder meer ten grondslag dat zij bevoegd is tot het vorderen van terugbetaling van de verstrekte studiefinanciering, en wel op grond van mandaat dan wel last en volmacht, dan wel delegatie van incassobevoegdheid, dan wel cessie van het vorderingsrecht door het Eilandgebied.
Voor zover in cassatie van belang, heeft [eiseres] zich daartegen verweerd met de volgende stellingen:
(a) SSC is niet bevoegd het bedrag van de verstrekte studieleningen op eigen naam in rechte te vorderen, aangezien het terugvorderingsrecht niet rechtsgeldig aan SSC is overgedragen;
(b) de rechtsvordering ter zake van de terugvordering is verjaard;
(c) het recht om de verstrekte studieleningen terug te vorderen, is verwerkt.
3.3 Het gerecht en het hof hebben de vordering van SSC toewijsbaar geoordeeld. Het hof heeft daartoe, in navolging van het gerecht, geoordeeld dat de vordering van het Eilandgebied ter zake van de aan [eiseres] verstrekte lening bij het hiervoor in 3.1 (iv) vermelde Besluit van 29 september 2000 rechtsgeldig aan SSC is gecedeerd en dat SSC derhalve de bevoegdheid toekomt om op eigen naam en voor zichzelf de onderhavige vordering tegen [eiseres] aanhangig te maken. Volgens het hof verzetten de Eilandenregeling Nederlandse Antillen (hierna: ERNA) en de Eilandsverordening van 27 mei 1992, AB 1992, no. 10, zich niet ertegen dat de Eilandsraad van het Eilandgebied als publiekrechtelijke rechtspersoon privaatrechtelijke handelingen verricht en vorderingen wegens door het Eilandgebied verleende studieleningen aan SSC cedeert. (rov. 3.1) Ten aanzien van de verjaring oordeelde het hof dat deze door de brief van 14 augustus 2001 van Intrum Justitia namens SSC (zie hiervoor in 3.1 (iii)) tijdig is gestuit, nu de onder het BWNA (oud) lopende verjaringstermijn van dertig jaren ingevolge art. 3:307 BWNA, in verbinding met art. 8, lid 1, van de Landsverordening overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboek (PB 2000, no. 119), afliep op 1 januari 2002. (rov. 3.2)
Met betrekking tot het door [eiseres] gedane beroep op rechtsverwerking overwoog het hof dat enkel tijdsverloop daarvoor niet voldoende is, maar dat vereist is dat een gedraging of nalaten van de rechthebbende het vertrouwen bij de wederpartij heeft opgewekt dat de rechthebbende zijn recht heeft prijsgegeven of de (bewijs)positie van de wederpartij zodanig onredelijk heeft verzwaard dat de rechthebbende geen beroep meer kan doen op zijn desbetreffende recht. Volgens het hof brengen het door [eiseres] geschetste gedrag en nalaten van het Eilandgebied, zo dit al in rechte zou vaststaan, niet mee dat [eiseres] zich met succes daarop kan beroepen. (rov. 3.3)
3.4.1. Onderdeel A van het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat een cessie door het Eilandgebied aan SSC van de vordering tot terugbetaling van de verstrekte studielening slechts kan worden aangegaan door de Gezaghebber van het Eilandgebied, en dat het Besluit van 29 september 2000 daarom geen rechtsgeldige cessie kan bevatten. Onderdeel B verbindt daaraan de conclusie dat de verjaring, die op 1 januari 2002 voltooid zou zijn, niet door de sommatiebrief van Intrum Justitia namens SSC van 14 augustus 2001 gestuit kan zijn omdat SSC toen bij gebreke van een geldige cessie niet tot stuiting bevoegd was.
3.4.2. Ingevolge het hier toepasselijke voor 1 januari 2001 geldende recht, is voor de levering van een vordering op naam blijkens art. 662 BWNA (oud) een akte vereist waarbij de vordering door de cedent (in dit geval het Eilandgebied) aan de cessionaris wordt overgedragen. Op grond van art. 74 ERNA dient in alle buitengerechtelijke rechtshandelingen de Gezaghebber voor het Eilandgebied op te treden. Dit brengt mee dat de cessieakte door de Gezaghebber in zijn hoedanigheid dient te worden ondertekend.
Onderdeel A klaagt derhalve terecht dat het hof het voorgaande heeft miskend, nu het Besluit van 29 september 2000 niet namens het Eilandgebied is ondertekend door de Gezaghebber maar door (de voorzitter en secretaris van) de Eilandsraad. Onderdeel B verbindt daaraan met juistheid de conclusie dat aldus de grond komt te ontvallen aan het oordeel van het hof dat de sommatiebrief die Intrum Justitia op 14 augustus 2001 namens SSC (als rechthebbende krachtens cessie) aan [eiseres] heeft geschreven, de verjaring heeft gestuit.
3.5. Onderdeel C van het middel klaagt dat het hof ten onrechte het bewijsaanbod heeft gepasseerd dat [eiseres] in eerste aanleg heeft gedaan en waarnaar in de memorie van grieven is verwezen, en dat betrekking heeft op haar stellingen ter ondersteuning van haar beroep op rechtsverwerking.
Het onderdeel kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Het hof heeft in rov. 3.3 niet geoordeeld dat de stellingen die [eiseres] ter ondersteuning van haar beroep op rechtsverwerking had aangevoerd niet bewezen zijn of dat [eiseres] niet tot bewijs daarvan wordt toegelaten, maar dat die stellingen, zo die al in rechte zouden vaststaan, niet meebrengen dat [eiseres] zich met succes op rechtsverwerking kan beroepen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 7 november 2006;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt SSC in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.626,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 31 oktober 2008.