ECLI:NL:HR:2008:BF0836
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie in het belang der wet betreffende een reisverbod als bijzondere voorwaarde in een strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, aangespannen door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een veroordeelde die door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden, met een proeftijd van drie jaren. Een bijzondere voorwaarde van deze veroordeling was dat de veroordeelde zich tot 27 oktober 2008 diende te onthouden van reizen van de Nederlandse Antillen naar enig ander land, behoudens in bijzondere gevallen na schriftelijke ontheffing door het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat deze bijzondere voorwaarde een ontoelaatbare beperking vormt van de bewegingsvrijheid van de verdachte. Dit oordeel is gebaseerd op de eisen van kenbaarheid en voorzienbaarheid die voortvloeien uit het Vierde Protocol bij het EVRM. De Hoge Raad oordeelt dat aan een ingrijpende inbreuk op de bewegingsvrijheid van de verdachte een wettelijke regeling ten grondslag moet liggen, die in dit geval ontbreekt. De Hoge Raad vernietigt daarom de bestreden uitspraak van het Hof, omdat de opgelegde bijzondere voorwaarde niet kan worden aangemerkt als een voorwaarde die het gedrag van de veroordeelde betreft, zoals vereist door de relevante wetgeving. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van bijzondere voorwaarden in strafzaken, vooral in het licht van de bescherming van de persoonlijke vrijheden van verdachten.