ECLI:NL:HR:2008:BF0836

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02250 A CW
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang der wet betreffende een reisverbod als bijzondere voorwaarde in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, aangespannen door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een veroordeelde die door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden, met een proeftijd van drie jaren. Een bijzondere voorwaarde van deze veroordeling was dat de veroordeelde zich tot 27 oktober 2008 diende te onthouden van reizen van de Nederlandse Antillen naar enig ander land, behoudens in bijzondere gevallen na schriftelijke ontheffing door het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat deze bijzondere voorwaarde een ontoelaatbare beperking vormt van de bewegingsvrijheid van de verdachte. Dit oordeel is gebaseerd op de eisen van kenbaarheid en voorzienbaarheid die voortvloeien uit het Vierde Protocol bij het EVRM. De Hoge Raad oordeelt dat aan een ingrijpende inbreuk op de bewegingsvrijheid van de verdachte een wettelijke regeling ten grondslag moet liggen, die in dit geval ontbreekt. De Hoge Raad vernietigt daarom de bestreden uitspraak van het Hof, omdat de opgelegde bijzondere voorwaarde niet kan worden aangemerkt als een voorwaarde die het gedrag van de veroordeelde betreft, zoals vereist door de relevante wetgeving. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van bijzondere voorwaarden in strafzaken, vooral in het licht van de bescherming van de persoonlijke vrijheden van verdachten.

Uitspraak

25 november 2008
Strafkamer
nr. 08/02250 A
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie in het belang der wet van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 22 april 2008, nummer H 32/08, in de zaak van:
[veroordeelde], geboren op [geboortedatum] 1981 op [geboorteplaats], wonende op [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 1 november 2007 met uitzondering van de strafoplegging en de strafmotivering en heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich tot 27 oktober 2008 zal onthouden van het reizen van de Nederlandse Antillen naar enig ander land, behoudens in bijzondere gevallen na verkrijging van een door het Openbaar Ministerie voor een bepaaldelijk omschreven periode schriftelijk te verlenen ontheffing, dat de veroordeelde zich er niet tegen zal verzetten dat haar paspoort tot 27 oktober 2008 onder beheer wordt gehouden van de officier van justitie en dat de veroordeelde zal nalaten voor die datum een nieuw paspoort aan te vragen, te verwerven of voorhanden te hebben.
2. Geding in cassatie
De voordracht en vordering tot cassatie in het belang der wet van de Procureur-Generaal Fokkens strekken ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak in het belang der wet zal vernietigen. De voordracht en vordering zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een ontoelaatbare bijzondere voorwaarde heeft verbonden, omdat deze, gelet op de duur en de mate waarin zij de verdachte in haar bewegingsvrijheid beperkt, niet kan worden aangemerkt als een voorwaarde die het gedrag van de veroordeelde betreft als bedoeld in art. 17c, tweede lid, onder e, SrNA.
3.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder overweegt het Hof het volgende.
De verdachte heeft getracht met haar mededaders bijna anderhalve kilogram cocaïne per vliegtuig van Curaçao naar Nederland te smokkelen. Verdovende middelen zijn gevaarlijk voor de volksgezondheid en gaan gepaard met diverse vormen van criminaliteit. De internationale drugshandel heeft ernstig ontwrichtende gevolgen voor de samenleving op Curaçao.
Het Hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden passend en geboden. Mede gelet op het grote aantal koerierszaken en de beperkte cellencapaciteit zal het Hof die straf geheel voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarde een reisverbod van dezelfde duur. Daarbij wordt rekening gehouden met de tijd dat de verdachte,door de inhouding van haar paspoort, al niet naar het buitenland heeft kunnen reizen.
Deze bijzondere voorwaarde strekt ertoe de verdachte ervan te weerhouden wederom een soortgelijke gedraging te begaan als te dezen bewezen is verklaard.
Deze maatregel is noodzakelijk vanwege de ernstig ontwrichtende gevolgen die de internationale drugshandel voor de samenleving heeft. Teneinde de verdachte voldoende bewegingsvrijheid te laten, worden reizen binnen de Nederlandse Antillen toegestaan en voorziet de bijzondere voorwaarde in de mogelijkheid van ontheffing van het reisverbod in bijzondere gevallen. Verdachte kan binnen deze grenzen haar leven zonder onoverkomelijke bezwaren voortzetten. Verdachtes vrijheid wordt door het verbod dan ook niet onevenredig beperkt.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte naar Bonaire wil kunnen reizen.
Voor reizen tussen Curaçao en Bonaire is niet nodig dat de verdachte in het bezit wordt gesteld van haar paspoort, nu zij die reizen kan maken met een ander geldig identiteitsbewijs, bijvoorbeeld een sedula.
Gelet op het bovenstaande kan wat betreft de bijzondere voorwaarde niet worden volstaan met een reisverbod vanaf "hier" naar Amsterdam, zoals de procureur-generaal heeft gevorderd. Voorts ziet het Hof in het bovenstaande aanleiding een langere proeftijd te bepalen dan de procureur-generaal heeft gevorderd en het GEA heeft opgelegd."
3.3. Voor de beoordeling van het middel zijn de navolgende bepalingen van belang:
- art. 17a, eerste lid, SrNA:
"In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of tot geldboete, kan de rechter daarbij tevens zowel ten aanzien van die straf als ten aanzien van de opgelegde bijkomende straffen het bevel geven, dat deze geheel of voor een door hem te bepalen gedeelte niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij hij later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een bij het bevel te bepalen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen of een bijzondere voorwaarde, welke bij het bevel mocht zijn gesteld, niet heeft nageleefd."
- art. 17c, tweede lid, SrNA:
"Bij toepassing van artikel 17a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld:
(...)
e. andere bijzondere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, waaraan deze gedurende de proeftijd of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, heeft te voldoen."
- art. 12 IVBPR, luidende in de Nederlandse vertaling:
"1. Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft, binnen dit grondgebied, het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er zijn verblijfplaats vrijelijk te kiezen.
2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.
3. De bovengenoemde rechten kunnen aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien, nodig zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden of van de rechten en vrijheden van anderen en verenigbaar zijn met de andere in dit Verdrag erkende rechten.
4. Aan niemand mag willekeurig het recht worden ontnomen naar zijn eigen land terug te keren."
- art. 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM, luidende in de Nederlandse vertaling:
"1. Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft binnen dat grondgebied het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen.
2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.
3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4. De in het eerste lid genoemde rechten kunnen ook, in bepaalde omschreven gebieden, worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving."
3.4. De bij het vonnis van 22 april 2008 gestelde voorwaarde houdt in dat de verdachte tot 27 oktober 2008 de Nederlandse Antillen niet mag verlaten. Het stellen van die voorwaarde is echter mede in het licht van de onder 3.3 weergegeven verdragsbepalingen ontoelaatbaar, gelet op de duur en de mate waarin zij de verdachte in haar bewegingsvrijheid beperkt (vgl. HR 6 november 2007, LJN BA 7918, NJ 2008, 33). Aan een dergelijke ingrijpende inbreuk in de bewegingsvrijheid van de verdachte moet een wettelijke regeling ten grondslag liggen die voldoet aan de uit art. 2, derde en vierde lid, Vierde Protocol bij het EVRM voortvloeiende eisen van kenbaarheid en voorzienbaarheid. Art. 17c, tweede lid, onder e, SrNa kan niet gelden als zo'n regeling.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt in het belang van de wet de bestreden uitspraak.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 november 2008.