ECLI:NL:HR:2008:BF0713

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02069/06 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot aanwijzing ander gerecht in beklagprocedure tegen niet-vervolging rechterlijk ambtenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2008 uitspraak gedaan over een verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht in een beklagprocedure. De klager had een klaagschrift ingediend bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch tegen de beslissing van de Officier van Justitie (OvJ) om niet tot vervolging over te gaan van leden van datzelfde Hof. De Advocaat-Generaal bij het Hof verzocht de Hoge Raad om op basis van artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een ander gerecht aan te wijzen voor de behandeling van het klaagschrift. Het Hof verklaarde zich onbevoegd en verzocht de Hoge Raad om een ander gerecht aan te wijzen.

De Hoge Raad oordeelde dat, wanneer een rechterlijk ambtenaar moet worden vervolgd, het Openbaar Ministerie (OM) op basis van artikel 510 Sv de Hoge Raad moet verzoeken om een ander gerecht aan te wijzen. Het OM is bevoegd om een dergelijk verzoek te doen, mits het zich nog geen oordeel heeft gevormd over de vraag of de rechterlijk ambtenaar als verdachte moet worden aangemerkt. De Hoge Raad concludeerde dat tegen een beslissing van het OM om niet tot vervolging over te gaan geen beklag kan worden gedaan op basis van artikel 12 Sv, maar dat er wel beklag kan worden gedaan over het niet indienen van een verzoekschrift op basis van artikel 13 Sv.

De Hoge Raad verklaarde de verzoeken van zowel de Advocaat-Generaal als het Gerechtshof tot het aanwijzen van een ander gerecht niet-ontvankelijk. De Hoge Raad bepaalde dat de stukken teruggezonden moesten worden aan het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zodat daar op het beklag als bedoeld in artikel 13 Sv kon worden beslist. Deze uitspraak benadrukt de procedurele aspecten van het indienen van beklag en de rol van het OM in de vervolging van rechterlijke ambtenaren.

Uitspraak

9 september 2008
Strafkamer
nr. 02069/06 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het verzoekschrift van de Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, nr. K06/1623, ingekomen bij de Hoge Raad op 26 juli 2006, en op het verzoek van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij beschikking van 28 november 2006, nr. K06/1623, tot aanwijzing van een ander gerecht als bedoeld in art. 510, eerste lid, Sv inzake de beklagprocedure als bedoeld in art. 12 Sv van:
[Klager] (hierna te noemen de klager), wonende te [woonplaats].
1. De procesgang en de verzoeken
1.1. De klager heeft op 20 mei 2006 tegen de leden van het Gerechtshof die bij beschikking van 1 maart 2005 een door de klager ingediend beklag als bedoeld in art. 12 Sv hebben afgewezen, aangifte gedaan ter zake van lidmaatschap van een criminele organisatie. De fungerend Hoofdofficier van Justitie te 's-Hertogenbosch heeft bij brief van 9 juni 2006 de klager meegedeeld dat niet tot vervolging zal worden overgegaan. Tegen die beslissing is door de klager een klaagschrift als bedoeld in art. 12 Sv bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ingediend.
1.2. De Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft zich tot de Hoge Raad gewend met het kennelijke verzoek op de voet van art. 510 Sv een ander gerechtshof aan te wijzen voor de behandeling van het beklag tegen de beslissing tot het niet-vervolgen van de leden van het Gerechtshof.
1.3. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft zich bij beschikking van 28 november 2006 gelet op art. 510 Sv onbevoegd verklaard tot beslissing aangaande de klacht over het niet vervolgen van de leden van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch en van een Advocaat-Generaal bij het Hof. Het Gerechtshof heeft de zaak doorgezonden naar de Hoge Raad met het verzoek een ander hof aan te wijzen voor de behandeling van het beklag.
2. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van zowel het verzoek van de Advocaat-Generaal bij het Hof, als het verzoek van het Gerechtshof. De conclusie is aan deze beschikking gehecht.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van de verzoeken
3.1. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de verzoeken zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Art. 12, eerste lid, Sv, zoals dat gold tot 1 juni 2007. (Die bepaling is nadien op hier niet van belang zijnde punten gewijzigd):
"Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging is genomen. Indien de beslissing tot niet vervolging is genomen door de officier van justitie bij het landelijk parket, is bevoegd het gerechtshof te 's-Gravenhage."
Art. 13 Sv:
"1. Wordt een verzoekschrift als bedoeld in artikel 510 niet ingediend, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover beklag doen bij het gerechtshof binnen het rechtsgebied waarvan de indiening zou behoren te geschieden. Het gerechtshof kan de advocaat-generaal opdragen te dien aanzien verslag te doen en kan voorts de indiening van het verzoekschrift bevelen.
2. Het gerechtshof kan het geven van zodanig bevel ook weigeren op gronden aan het algemeen belang ontleend.
3. De behandeling van het beklag vindt plaats overeenkomstig de artikelen 12a tot en met 12l."
Art. 510, eerste lid, Sv:
"Indien een rechterlijk ambtenaar voor zijne rechtbank, zijn gerechtshof of voor een gerecht binnen het ressort van zijne rechtbank of zijn gerechtshof zou moeten worden vervolgd en berecht, wordt, op verzoekschrift van het openbaar ministerie naar de gewone regelen met de vervolging belast, door den Hoogen Raad een ander gerecht van gelijken rang als het anders bevoegde aangewezen, voor hetwelk de vervolging en berechting der zaak zal plaats hebben."
3.2. Uit artikel 510 Sv volgt dat slechts het openbaar ministerie een verzoekschrift als bedoeld in dat artikel kan indienen bij de Hoge Raad. Reeds op die grond kan het Gerechtshof niet in het verzoek worden ontvangen.
3.3. In het geval een rechterlijk ambtenaar moet worden vervolgd en berecht voor zijn rechtbank, zijn gerechtshof of voor een gerecht binnen het ressort van zijn rechtbank of zijn gerechtshof, dient het openbaar ministerie dat naar de gewone regels met de vervolging is belast overeenkomstig art. 510 Sv de Hoge Raad te verzoeken een ander gerecht aan te wijzen. Het openbaar ministerie is bevoegd een dergelijk verzoek te doen indien het zich nog geen oordeel heeft gevormd over de vraag of een rechterlijk ambtenaar als verdachte van een strafbaar feit moet worden aangemerkt (vgl. HR 11 oktober 2005, LJN AU4091).
Het openbaar ministerie dat naar de gewone regels met de vervolging is belast, is zelf bevoegd te beslissen niet tot vervolging van een rechterlijk ambtenaar over te gaan. Uit het systeem van de hiervoor onder 3.1 aangehaalde bepalingen, zoals daarvan mede blijkt uit de wetsgeschiedenis die is weergegeven in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 11, volgt dat tegen een dergelijke beslissing tot niet-vervolgen geen beklag als bedoeld in art. 12 Sv kan worden gedaan.
In zo een geval kan evenwel op de voet van art. 13 Sv beklag worden gedaan over het niet indienen van een verzoekschrift als bedoeld in art. 510 Sv. In art. 13 Sv is bepaald dat het gerechtshof binnen het rechtsgebied waarvan de indiening van het verzoekschrift zou behoren te geschieden, is aangewezen als het gerecht dat bevoegd is dit beklag te beoordelen. Noch de wet noch de wetsgeschiedenis bieden steun voor de opvatting dat art. 510 Sv ook van (overeenkomstige) toepassing is op de behandeling van een beklag als bedoeld in art. 13 Sv. Bij de beoordeling van dit beklag heeft het gerechtshof te onderzoeken of aan het openbaar ministerie een bevel tot het indienen van een verzoekschrift als bedoeld in art. 510 Sv zal moeten worden gegeven. Voor zodanig bevel zal eerst grond bestaan indien het gerechtshof jegens een rechterlijk ambtenaar een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit aanwezig acht. Tegen een op een beklag als bedoeld in art. 13 Sv gegeven beslissing kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
3.4. Het voorgaande brengt mee dat de Advocaat-Generaal bij het Hof niet kan worden ontvangen in zijn verzoek tot het aanwijzen van een ander gerecht voor de behandeling van het beklag.
3.5. Een klager die gebruik maakt van een hem bij wet toegekende voorziening, moet in het algemeen worden geacht de volgens de wet openstaande voorziening te hebben willen aanwenden. Daarom had het Hof het door de klager op de voet van art. 12 Sv ingediende klaagschrift moeten verstaan als een beklag als bedoeld in art. 13 Sv.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verstaat dat de klager ter zake van de ten processe bedoelde beslissing tot niet-vervolgen bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch beklag als bedoeld in art. 13 Sv heeft gedaan;
verklaart het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch en de Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch niet-ontvankelijk in de verzoeken tot het aanwijzen van een ander gerecht als bedoeld in art. 510 Sv;
bepaalt dat de stukken zullen worden teruggezonden aan het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat op het beklag als bedoeld in art. 13 Sv zal worden beslist.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer van 9 september 2008.